1675-1694 E.H. Stephanus Van Diependael

  Terug naar overzicht

Stephanus Van Diependael, een goed man, wordt in mei 1675 onderpastoor, blijft hier achttien jaar -een record-, wordt in 1694 pastoor op deze parochie en... mislukt. Een goeie onderpastoor kan dat tegenkomen. Na tien maanden in hetzelfde jaar gaat hij naar Gastel als pastoor, bleef er ook maar korte tijd en overleed in Herentals op 20 mei 1698.

Archiefstukken i.v.m. VAN DIEPENDAEL, Stephanus

Loenhout, Oud Archief, Schepenregister 160, stuk 13

f° 11 v°, In marge 21.04.1687

heer Diependael, kapellaan - sr Marcellus Marcelli, schout - Lambrecht van Staeijen, Cornelis Heijndricx en Cornelis Sebrechts, schepenen - Peeter Mattijs Goosens, kerkmr; ontlasten de biesweide van de 200 gld, vermits deze nog verbonden is aan Steven Laureijsen voor 200 gld

Loenhout, Oud Archief, Schepenregister 162, stuk 34

f° 23 r° 28.11.1679

Jan Adriaen van Ostaeijen is schuldig aan heer Diependael als curator van de Sint Quirijns kapel de som van 70 gld waarvoor hij de akker 'aentrekkers stede' in Sneppel tot pand stelt, en tot onderpand de 'perbeemt'

Loenhout, Oud Archief, Schepenregister 162, stuk 35

f° 23 r° 28.11.1679, vervolg

Naschrift: sr Diependaael gekweten mits het verlijden van een manuele obligatie door Michiel van Elsacker afdragende voor Jan Adriaen van Ostaeijen in mindering van de kooppenningen van een beemd van zelfde van Ostaeijen

Loenhout, Oud Archief, Schepenregister 163, stuk 26

f° 15 r° 04.10.1680

certificatie voor heer Bernardus van Aldenhove, pastoor in Loenhout, dat schepenen in zijn huis zijn geweest en daar franse wijn hebben aangetroffen met zeker merkteken (zie akte) welke heer Diependael, kapelaan in Loenhout, in Antwerpen voor hem gekocht heeft bij sr Jan Gijsels, wijnsteker, wnde in de wolstraat in de 'witten engel', en naar zijn woning is gebracht door Peeter Broomans

Loenhout, Oud Archief, Schepenregister 163, stuk 57

f° 37 v° 13.01.1681

Peeter Cornelis van Aerde is schuldig aan heer Stephanus a Diependael als directeur van de sint Quirijnskapel de som van 40 pattacons waarvoor hij de helft van een beemd in de 'dorens' tot pand stelt

Loenhout, Oud Archief, Schepenregister 168, stuk 5

f° 5 r° 27.03.1686

heer Stephanus a Diependael, kapelaan, en sr Marcellus Marcelli, schout, doen te niet de evictie die de kapelaan heeft gedaan op de erfgoederen van Peeter Mattheus Aernouts tot verhaal van de achterstal van een rente, en welke goederen door de schout waren ingekocht en daarvan ontvangen 'cracht en gewant' op 29.01.1685

Loenhout, Volkstelling 1693, stuk 9

Nr.11

Mijnheer Bernardus van Aldenhoven, pastor, Mijnheer Stephanus a Diependael, cappellaen, Peeter Jan Rombouts,cnecht

Loenhout, Oud Archief, Lokale rechtspraak, bundel 3760, stuk 30

Loenhout R 3760, Stuk 30 - vervolg stuk 29

benevens getuigen in voorgaand stuk getuigen eveneens: Geert Anthonis van Aecken, 35j - Peeter Joris Coecken, 33j, herbergier - mr Stephanus a Diependael, kapellaan - Jan de Wijse, 41j, vorster en herbergier, wnde aan de kerk. vs Jan Schooffs, gekwetst zijnde, verliet het huis, en sloeg vervolgens de ruiten van de keuken uit, dreigde Jacob Adriaen Peeter Jans ’s nachts te zullen vermoorden of zijn huis in brand te steken, nadat hij ook de andere aanwezigen met de dood had bedreigd. Hij kwam terug het huis in, waarop het gezelschap naar de zolder vluchtte. Onderzoek verder gezet 14.05.1676 verklaart Stephanus a Diependael dat hij op 20.07.1673 ten huize van Jan de Wijse, herbergier, gehoord heeft dat de toenmalige schout Marcelli, vader van de huidige schout, tegen Jan Schooffs zei dat hij op hem zou letten ivm zijn dreigementen van brand te stichten, nadat vs Jan Schooffs de schout met een pot wou slaan. De vorster verklaart dat hij op 11 mei, de dag nadat de schuur van de weduwe van de secretaris van Elsacker is afgebrand, naar de woning van Jan Schooffs achter de kerk is gegaan, alwaar hij deze samen met zijn huisvrouw en Dilis Janssen heeft aangetroffen, zittende aan de tafel, en dat toen de brand ter sprake kwam, Jan Schooffs beweerde daar niets van te weten, wel zijn ogen afkeerde en zei dat geen enkele boer de weduwe zou beklagen