Het slot van Loenhout, 1678

Bevolking, geestelijk en wereldlijk gezag

De bevolkingsdichtheid van Loenhout, tijdens de middeleeuwen, was niet groot. In 1455 woonden er ongeveer 700 mensen of 104 gezinnen. In 1580 leefden er 1900 zielen (268 huisgezinnen).

Haardentellingen gepubliceerd in Les démombrements de foyers en Brabant 'XIV°-XVI° siècle) par J. Cuvelier, archiviste général du royaume, à Bruxelles, 1912:

  • 1437
    • Bewoonde huizen: 204
    • Armenhuizen: 61
  • 1464
    • Aantal huizen: 224
  • 1472
    • Aantal huizen: 223
  • 1480
    • Rijke huizen: 80
    • Leegstaande huizen: 6
    • Armenhuizen: 124
  • 1496
    • Bewoonde huizen: 249
    • Belaste huizen: 187
  • 1526
    • Bewoonde huizen: 306
    • Huizen bewoond door 2 huishoudens: 5
    • Leegstaande huizen: 6

 

Vroeger was de kerk van Loenhout een wereldlijke beneficie en ze werd bestuurd door wereldlijke priesters. Zoals wij reeds gezegd hebben, werden zij wel voorgesteld door de abdij van Sint Bernaarts, maar zij ontvingen hun rechtsmacht van de bisschop en werden aangesteld door de aartsdiaak van de streek en ingeleid door de Deken. Vanaf 1420 echter mocht de abt der abdij een priester of kloosterling, naar eigen goeddunken aanstellen. Deze priester, kapelaan genoemd, moest zich tevreden stellen met hetgeen de abdij hem toekende. In 1669 werd aan de pastoor van Loenhout per jaar uitgekeerd: 32 gulden, 13 stuivers, 1 oort en 3 mijten in graan, 36 voortelen rogge en een voortel boekweit, en de huur van een stuk land, groot 1 bunder, 3 vierdelen en 80 roeden,'t zij 40 gulden; verder trok hij een paar schoenen van de Tafels van de H. Geest, en van al degenen, die 2 gemeten lands gebruikten, trok hij een huisbakken brood.

De heerlijkheid van Loenhout hoorde vanaf het jaar 1364 toe aan de dynasten van Bouchout, een aanzienlijke adellijke familie, die een grote rol gespeeld heeft in de geschiedenis van het hertogdom Brabant. In 1465 komt de heerlijkheid in het bezit van de niet minder beroemde familie Van der Marcke, in de geschiedenis beter gekend onder de naam "Het Everzwijn der Ardennen". In 1545 gaat de heerlijkheid over tot de familie de Ligne, graven van Aremberg.

De heren hadden jurisdictie in Jacht- en visrecht; zij hadden hun aandeel in strafrecht, in verbeurdverklaringen, in beschuldigingen van toverij. Als eigendom namen zij alle onbeheerde goederen en onbeheerd vee; bij gebrek aan erfgenamen kwamen alle erfenissen aan de heer, en de bijzwermen in het wild moesten aan de heer afgestaan worden. Eveneens behoorde aan de heer de kwijtschelding der straffen.

De schout was de kastelein van 't hof en deed alles in naam van de heer.