1935-1951 E.H. Jan Juliaan Verschueren
Geboren te Antwerpen op 15 september 1884; priester gewijd in 1911; leraar aan het Sint-Stanislascollege te Berchem; legeraalmoezenier tijdens de oorlog en daarna, tot in 1928; dan onderpastoor in de parochie Sint-Michiel in Antwerpen; op 14 november 1935 benoemd tot pastoor te Loenhout. Toen hij pastoor was, werd in 1940 de kerk eerst platgebrand door Duitse brandbommen. Dezelfde dag werd ook de kerktoren opgeblazen door het Belgisch leger, die alle herkenningspunten in het landschap wilde elimineren. De pastoor nam ontslag op 30 september 1951 en ging zich vestigen in Wilrijk, waar hij overleed op 16 november 1954.
Uit de mémoires van E.P. L. Bogaerts o.p. (1985):
Dan wordt Joannes Julianus Verschueren op 14 november 1935 aangesteld. De oud-soldaten van 14-18 en de pastoors van zijn "kranske" noemden hem altijd "Maat Verschueren". Hij was altijd een gewone kameraad, een stille maat die - om zijn stilte - niet altijd begrepen werd. Meer bureelmens dan zijn voorganger maar even bezield en toegewijd. Hij werd te Loenhout plechtig ingehaald, zoals ze dat te Loenhout alleen kunnen. Op de hoek van de Stoffezandstraat en het Kerkblok hing boven de ingang van de staminee een groot uithangbord met deze verzen, door de stamineebaas zelf gemaakt:
Hier op het hoekske
Laat men geen enkel vloekske
En dat zal zo blijven duren
Welkom meneer Verschueren
Pastoor Maat Verschueren had als brancardier de oorlog van 14-18 meegemaakt. Hij heeft die tragedie vier jaar lang aan de IJzer in de barakken, in het slijk en de loopgrachten doorstaan. Soms hadden wij de indruk dat hij door dat leven gestaald was tot een schijnbaar hard man, een strenge heer die geen tegenspraak duldde. Hij was pastoor. Hij nam de verantwoordelijkheid van het ambt op zich. Er waren wel een godvruchtige mensen die hem raad wilden geven:
"Meneer pastoor, ge zoudt dit toch moeten doen, dat toch op de preekstoel eens moeten zeggen, ge moet toch oppassen voor die en die, enz.".
Pastoor Verschueren kon dit zwijgend aanhoren, een kwartier lang. Dan stelde hij een simpel vraagske:
- "Wie is hier te Loenhout pastoor benoemd?"
- "Gij zeker meneer pastoor"
- "Wel ga dan maar rustig naar huis, ik zal wel doen wat ik moet doen."
Ik kan zo nog meer staaltjes geven van zijn korte antwoorden. In de grond was hij zo niet. Integendeel. Hoe meer wij hem benaderden, hoe meer we ondervonden hoe onrustig die man was. Hij was in zekere mate bang een beslissing te nemen, angstig of zijn woorden geen pijn hadden gedaan. Hij heeft me dikwijls tijdens de oorlog naar Loenhout geroepen om te preken voor dit en dat, voor die bond, voor die jeugd, enz. Telkens konden wij samen praten. Wij leerden hem langzaam kennen als een voorzichtig mens, die uiterlijk rustig en traag door de straten ging, weinig woorden gebruikte, maar op het juiste moment zo bevrijdend spreken kon, raad geven, aanmoedigen. Een goed mens. Hij was uit het onrustig stadsleven van Antwerpen naar het stille Loenhout gezonden om een vredelievende landelijke pastoor te worden. De dreigende oorlog in de jaren 1938-39 en de doorbraak van en het losbarsten van alle geweld, heeft zijn leven op andere banen geleid. Op 11 mei 1940 raasden Duitse vliegtuigen over Loenhout om er brand te stichten, op 14 mei werd Loenhout gebombardeerd. Op drie dagen werd Loenhout een puinhoop. Maar erger dan de vernieling van de gebouwen was de ellende van de mensen zelf. Mensen en kinderen die gedood werden, mensen die geen onderkomen vonden, mensen die honger leden, vier jaar lang tot het na 4 september 1944 weer herbegon. De zogenaamde bevrijding van Loenhout was akelig. De beschieting door Engelse troepen, hun vliegtuigen, artillerie en tanks hebben vernieling gezaaid. De gedwongen evacuatie op 22 oktober en het terugkeren, in vernielde en leeggeplunderde huizen gaf geen gevoel van uitkomst. In Loenhout sprak niemand over de zogenaamde "vreugde van de bevrijding"!
Dan volgde van november 1944 tot maart 1945 de zenuwslopende ramp van de V-wapens. De V-1 en V-2 en het afweergeschut dat - om Antwerpen te beschermen - boven onze buitendorpen werd afgeschoten. Dezelfde angst bleef over Loenhout hangen.
Wat kon de pastoor, wat konden de priesters doen? Het zijn de herders van de kudde die hun leven moeten geven voor hun schapen, zegt Jezus van Nazareth. Het zijn geen huurlingen die gaan lopen. En Loenhout mag er fier op zijn dat de pastoor en de onderpastoor zich die vier jaar totaal hebben ingezet om bij de mensen te blijven, het lijden te verlichten, hulp te bieden waar het kon. Het was zwaar, ook als de onderpastoor in een bui, totaal overspannen, zijn klachten op de preekstoel op een zondagmorgen niet zwijgen kon. Pastoor Verschueren is niet kwaad geworden. Nog dezelfde dag schreef hij naar het bisdom om begrip voor die hardwerkende onderpastoor. "Neem het hem niet kwalijk; ik doe het ook niet; wij moeten verder kunnen samenwerken."
1940. De pastoor moest zorgen voor een noodkerk. De eerste maanden in de kleine parochiezaal, dan in de kruisbeuk van de vernielde kerk die overdekt werd. Als in januari 1945 het dak van de kruisbeuk door een V-bom in elkaar stuikte, verhuisde men naar de zaal "Heidegalm".
Pastoor Verschueren was een fijne diplomaat. Hij kon zeer rustig een zaak voorbereiden, plaatste stil zijn pionnen - hij was een goed schaakspeler - en bereikte dat de kerk weer opgebouwd werd, dat de parochie herleefde. De parochie herleefde, maar de pastoor niet. In maart 1951 moest hij wegens overspanning voor een maand - op doktersbevel - op rust gaan, kwam dan weer terug. Hij nam ontslag op 30 september van hetzelfde jaar 1951. Voor hij ging vertrekken, heeft hij aan het bisdom nog gevraagd om de onderpastoor van Sint-Lenaarts, Gust Desmedt, hier als pastoor te benoemen. Deze nam het aan. Maat Verschuren is als rustend priester drie jaar later te Wilrijk gestorven op 16 november 1954.