Loenhout, Kaart J. de Ferraris (1777)

Heerlijkheid: ontstaan en bestuur

Loenhout was tot aan de Franse Revolutie een zgn. "Heerlijkheid". Wat waren heerlijkheden, hoe ontstonden ze en hoe werden ze bestuurd?

Ontstaan

Wanneer die heerlijkheden zijn ontstaan is niet uit de geschreven bronnen op te maken. In elk geval was het bestaan van grondbezittingen van aristocraten die rechten hadden op de inwoners van die bezittingen geen nieuw gegeven in de geschiedenis. Dergelijke bezittingen waren bij uitstek de uitbatingsvorm van het platteland in de Romeinse tijd. Hoewel er in de Kempen een post-Romeinse leegte was en de streek verlaten werd, greep men in de Merovingische of Frankische tijd naar een gelijkaardige uitbatingsvorm, vandaag gekend als de heerlijkheid. Wanneer de heerlijkheden opduiken in de bronnen vanaf de elfde en twaalfde eeuw, vormde de Kempen een lappendeken van dergelijke heerlijkheden en grondbezittingen. Onder meer door erfdelingen werd de territoriale versnippering versterkt.

Er lagen ook landgoederen in de Kempen van ver afgelegen kloosters en kapittels, zoals van Sint-Truiden, Corbie, Nijvel, Bergen en Utrecht. Vanaf de twaalfde eeuw droegen heel wat lokale heren hun bezittingen en kerken over aan nieuwe kerkelijke instellingen in de Kempen en Antwerpen: de abdijen van Sint-Michiels in Antwerpen, Tongerlo, Averbode, Postel, Sint-Bernardus in Hemiksem en het kapittel van de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Antwerpen. Die schenkingen bestonden, behalve uit kerken en hoeven, in sommige gevallen ook uit een heerlijkheid. Dergelijke schenkingen brachten ook met zich mee dat de geschonken landgoederen niet meer verdeeld konden worden.

Inwoners, horigheid

De inwoners van een heerlijkheid waren aan de grond gebonden en waren met andere woorden horig. Zij konden niet zomaar verhuizen en dienden ook heerlijke rechten te betalen, in het bijzonder successierechten (het recht van dode hand) en hand- en spandiensten te verrichten, de karwijen. Het dient gezegd dat de aristocraten snel doorhadden dat de goederen veel rendabeler zijn als ze onrechtstreeks werden uitgebaat door de inwoners. De horigheid kwam ook onder druk te staan door intrede van de geldeconomie. De heren begonnen vanaf de twaalfde eeuw de percelen van de heerlijkheden uit te geven in cijns, een jaarlijks te betalen bedrag meestal in geld (een aantal zilveren penningen) of ook in natura.

Bestuur

Schout of drossaard

De schout was een gerechtsofficier, riep de schepenen samen en kon zowel in burgerlijke als in criminele zaken rechtszaken openen. Verder voerde de schout dagvaardingen en vonnissen uit, inde de boeten en moest hij in naam van de heer eventuele inbreuken op de heerlijke rechten controleren. In strafzaken voerde hij het gerechtelijk onderzoek uit en fungeerde hij als openbaar aanklager. Bij afwezigheid van de schout was er een stadhouder van de schout actief die optrad als plaatsvervanger. De schout had een aantal gerechtsdienaars of sergeanten ter beschikking.

Vorster

De belangrijkste dienaar was de vorster die ook mocht dagvaarden en bepaalde vonnissen (beslag en arrestatie) mocht uitvoeren. De vorster beheerde soms een gevangenis (bv. in Westerlo).

Schepenbank

Bestond uit schout en schepenen.

Een belangrijke bevoegdheid van de schepenbanken is wat rechtshistorici de ‘willige rechtspraak’ noemen. Dat betreft geen proces tussen twee partijen, maar de bekrachtiging of controle van eigendomsrechten. Zeer belangrijk was de registratie van renten in de ‘schepenregisters’. Als men bepaalde reeksen van de schepenbankarchieven zoals de schepenregisters dieper bestudeert, maar ook andere reeksen zoals de procesdossiers, dan handelen de documenten over de rechtspraak (zowel rechtspraak in geschillen als de ‘willige rechtspraak’) grotendeels over dergelijke renten.

Schepene

De eigenlijke rechters van de schepenbank waren de zeven schepenen, die als enigen stemrecht hadden tijdens de zittingen.

Bedezetter

Aangesteld door de schepenen. De bedezetters verdeelden de financiële lasten gelijk over het dorp met de gehuchten.

Borgemeester of collecteur

De eigenlijke inning van door de bedezetter berekende belastingen gebeurde door de borgemeester of collecteur. Hij werd aangesteld door de schepenen. Die moesten hun rekeningen ter verantwoording door de schepenbank laten controleren en goedkeuren.

Regeerders

Bedezetter en borgemeester samen, ofwel 'de fiscus'. Zie aldaar.

Secretaris

De secretaris was misschien wel de belangrijkste plaatselijke functionaris. Die ambtenaar diende bij elke rechtszitting aanwezig te zijn en was verplicht alles zorgvuldig te noteren. Hij was ook de persoon die verantwoordelijk was voor het archief in de komme (koffer). De president-schepen mocht optreden als vervanger van de secretaris in diens afwezigheid.

Keurmeester

Een ambtenaar die moest controleren of men de juiste maten en gewichten gebruikte.

Gezworenen

Alle ambtenaren in dienst van de schepenbank moesten een eed afleggen en heetten dus gezworenen. Zij staan tegenover de gegoeden, die in de loop van de 17de eeuw meer inspraak kregen in het dorpsbestuur.

Gegoeden of "gegoeyden"

In de loop van de zeventiende eeuw zouden naast deze gezworenen de gegoeyden van de gemeente (de voornaamste inwoners die het grootste deel van de fiscale lasten droegen) meer inspraak in de gemeente krijgen. Wellicht speelde de Raad van Brabant een belangrijke rol in de ontwikkeling van de organisatie van de lokale besturen. Zo vonniste de Raad in 1768 dat ook één van de gegoeyden in Westerlo een sleutel moest bewaren van de comme van de schepenbank (de kist voor het archief of de dorpskas).

Leen- en laathof, stadhouder en meier

Een lagere rechtbank die grondrechten van leen- en cijnsgoederen regelde. Onderstaand schema toont de voornaamste overeenkomsten en verschillen:

Heerlijkheid: bestuurders

(Bron: De ‘drie-eenheid heerlijkheid, schepenbank, en dorpsbestuur’. Het ontstaan van lokale instellingen in de Kempen, met name te Turnhout en Westerlo, Bert Tops, 2015)