De kapel van St. Quirinus

Op ongeveer 300m van de kerk, op punt waar de Kapelstraat, de Sint-Lenaartseweg en de Hoogstraatseweg samenkomen, bevindt zich een kapel die toegewijd is aan de h. Quirinus van Neuss, een tribuun in het Romeins leger die zich bekeerde tot het Christendom en de marteldood stierf in 130. Binnenin de kapel bevindt zich een gedenksteen.

De verering voor St. Quirinus in Loenhout is zeer oud. In de vroege zestiende eeuw was er reeds een St. Quirinusaltaar in de kerk. Op 16 november 1506 werd er immers een korenrente uitgeschreven ten voordele van het Sint-Quirinus en Sint-Nicolaasaltaar. Deze verviel jaarlijks met Lichtmis:

Core rente der cappelrije van St. Quirinus en St. Nicolaes Autaer tot Loenhout. Gefondeert in het jaer 1506 den 16 november, vervallende alle jaeren te Lightmisse. Vierentwintigh veertelen rogge.

Volgens A.J. Van Aken in 1938, staat in "meerdere historische werken" te lezen dat de St. Quirinuskapel niet teveel geleden heeft van de oorlogsomstandigheden in de tweede helft van de 16de eeuw. Er moet dus ten tijde van de Nederlandse Opstand (1568-1609) reeds een St. Quirinuskapel bestaan hebben. Het is echter onduidelijk op welke bronnen A.J. Van Aken zich hier baseert, en we vonden tot nog toe ook geen andere aanwijzingen voor het bestaan van een kapel in die tijd. Weliswaar lezen we op de grafsteen van Fr. Petrus Voorspoel, gestorven op 25 maart 1538:

Meester Peeter Voerspoel, vicecureyt van deser kercke ende d’ierste capellaê van deser Capelle en heeft gheresidêt 34 jaeren.

Met "capelle" kan hier echter ook een zij-altaar van de kerk bedoeld zijn.

Op 3 augustus 1545 werd een aanbesteding uitgeschreven voor het maken van een nieuw altaarstuk voor St. Quirinus. Uit een 18de eeuwse schepenacte weten we dat dit altaarstuk in de Quirinuskapel oorspronkelijk in de kerk op het St. Quirinuskoor stond. Als er dus al een eerdere kapel bestaan heeft, moet die tussen 1550 en 1580 gebouwd zijn.

In de 17de eeuw woonde weled. Juffr. Catharina De Perez op het kasteel. Zij weigerde pertinent haar tienden aan de kerk te betalen en kwam daardoor in conflict met E.H. Bondelius, pastoor van Loenhout en dus pater van de Sint-Bernardsabdij. Ze wist zich in dit conflict echter gesteund door toenmalig Antwerps bisschop Mgr. Gaspard Nemius, wiens beleid erop gericht was de macht van de Sint-Bernardsabdij (bezat sinds 1277 het patronaatsrecht) te verminderen ten voordele van het relatief nieuwere bisdom Antwerpen (gesticht 1559). De bisschop steunde haar dan ook meteen toen ze hem de 6de maart 1651 op het kasteel van Loenhout ontbood, relikwieën van Sint-Quirinus toonde en vroeg om een nieuwe kapel te mogen bouwen ter ere van Sint-Quirinus.

Eigenlijk had ze liever een gasthuis willen bouwen, maar daarbij botste ze op teveel praktische bezwaren, zodat ze uiteindelijk verkoos om het huidige St. Elisabethziekenhuis in Antwerpen te sponsoren. Daarnaast liet zij voor de Sint-Jorisgilde enkele "schuttershuisjes" bouwen, die standhielden tot de vroege twintigste eeuw.

De plannen werden dus gemaakt, werklieden aangenomen, bouwmaterialen gekocht, en de bouw aangevat. Alle rekeningen en bewijsstukken die verband houden met de bouw van deze kapel, werden zorgvuldig bewaard en bevinden zich nog steeds in het Rijksarchief te Antwerpen.

Reekeninge vanden ontfanck ende vuijtgaven gedaen in't opbouwen ende maecken vande capelle van St. Quirijn gelegen aende heerlijckheijt van Loenhout int jaer ons heeren 16° ende drijenvijftich gemaeckt door Jouffrouw Catherina de Perez tot liefde Godts ende ter eere vanden selven heijlighen Quirinus.

De secretaris van Wuustwezel, Peeter Van Beeck, ontving 193 gulden voor levering van materiaal. Ook voor de herstelling van de kerk van Wuustwezel had de familie Van Beeck in 1741 materiaal geleverd, namelijk ijzeren nagels. We veronderstellen dat de familie handel dreef in bepaalde bouwmaterialen. Digna Ampsen en Jan Janssen de Crom werden betaald voor het leveren van 33.650 "careelsteen" (bakstenen). Er werd "calck", hout en gekapte steen geleverd. Meester metser Lenaert Peeter Swinnen, geboren te Sichem, die te Brecht woonde en er gehuwd was, werd aangenomen als metser. Meester Cornelis Voets van Ravenstein uit Hoogstraten doet het timmerwerk en meester Andries Aertsen van Overijn te "Sundert" was de "gelaesenmaecker". Heel het werk had 1062 gulden, 15 stuivers en 2 oort gekost.

Tijdens deze periode werd ook de put gemaakt door dezelfde meester en zijn knechten. Ze metselden hem met "calck" en dichtten hem met "steenpik" voor de prijs van 32 gulden en 12 stuivers. De oude steen van de kapel werd aan Peeter Meeus, "behoutszone" (gehuwde schoonzoon) verkocht. Dit bewijst dat er een oude kapel werd afgebroken om op dezelfde plaats een nieuwe op te richten. Buiten deze specialisten in het vak hebben heel wat Loenhoutenaren meegewerkt aan de verbouwing van de kapel. We noemen hun namen:

Antoon Van Gestel alias Heers, en Peeter van der Buijten reden naar Antwerpen en haalden er gekapte steen. Jan Peeter Wouts ging hout halen. De schaliën werden aangebracht door Nijs Jan Nijs (Van Tichelt), Jacob Nijs (Van Tichelt), Bastiaen Vorsselmans, Dries Rijck Laukens, Claes Neel Lenaerts, Lauwereys Wouters, Antonis Goossens, Huijbrecht de Waghemaecker, Huybrecht Verboven, Lenaert Jan Wierckx.

Antonis van Oosterwijck ging naar Ranst om "goed schaliebert" te "vinden en te kopen".

De namen van de andere helpers waren Aert Jan Meeussen, Matthijs Vorsselmans, Willem Jan Neel Goris, Hendrick de Decker, Jan Centen, Cornelis van Aken, Jan Peerken (Rennen), Aemout Matthijssen, Jan Jacob Crock, Jan Wierckx, Jan van Ham op den Hesselinck, Quirijn Willem.

Juffrouw de Perez de Baron maakte tamelijk precieze aantekeningen van het doen laten van haar werkvolk. Uit de eigenhandig opgetekende nota's noteerde de heer Weyns enkele pikante details:

.. dystach den 19 augustus weder gewerckt met enen cnecht
...woensdach gewerrect tot drij uren naer de noen reste inde kerreck aenden autor (dit kan het bewijs zijn dat het St. Quirinusaltaar in de kerk stond.)
..Maendach den 25 augustus den heelen dach gedroncken met den cnecht, niet gewerrect.dystach den meester heeft gedroncken, maer den cnecht heeft gewerrect
..woensdach gewerrect meester en cnecht
..donderdach den 28 augustus is den metser van hier gegaen
..den 17 september is den meester op een wonsdach alleen gewerrect, ook donderdach, savons is weder naer huys gegaen
...en zo voort..

Volgens het boek "London Weather" van J.H. Brazell kende West-Europa van 1651-1654 vier opeenvolgende lange, warme en droge zomers. Dit verklaart misschien waarom de weledele dame en haar knecht niet veel zin hadden om die dag te werken.

In 1654 stond er dus een nieuwe kapel met waterput.

Het prachtige altaarstuk dat destijds (in 1545) door Jan Van Velthoven gemaakt werd kreeg een ereplaats op het altaar van de nieuwe kapel.

Gedurende drie eeuwen, van 1500 tot 1800, vinden we meldingen over kapelanen van Sint-Quirinus.

De beroemde landkaart van De Ferraris (1769) bevat een foutieve beschrijving van de Sint-Quirinuskapel. Ze wordt verkeerdelijk als "St. Colinns Capelle" aangeduid. Misschien is de verwarring te wijten aan het feit dat de kerk van Loenhout een Sint-Nicolaasaltaar had. "Collin" is een gekende variant van Nicolaas. (cfr. Oude vleivormen en varianten van voornamen, F. Debrabandere)

De laatst bekende kapelaan van St. Quirinus, E.H. Willem Vinck, moest in 1788 overgaan tot de aanschaf van nieuwe ornamenten voor de kapel, omdat deze geplunderd waren.

Hij schrijft:

Nota in rei memoriam.
Als ik, Fr. Guilelmus Vinck in't jaer 1788 ben capellaen van Loenhout gestelt, dan is de capel berooft geworden van alle haeren ornamenten en misgewaden, en niet tegenstaende de kerck nu veele jaeren den jaerlijkschen offer, dies niet klijn is, had genoten, is de kapel naekt en bloot op Zijn Zelven gelaeten. Zoo dat ik gedwongen ben geweest haer op nieuw te voorsien van alles. In't volgende jaer, teweten 1789 heb ik doen maeken vooreerst 3 halpen met kanten versiert, 6 amicten, 9 purificatoria, 2 dwylen voor den autaer, een witten karsuyvel met een root kruysmet groote groove gouden blommen, dienende voor wit en roodt, item eenen gemeynen swarten karsuyvel.

En kocht dus:

  • 3 alben. Een albe is een tot de voeten afhangend witlinnen onderkleed met smalle mouwen gedragen door priester en (sub)diaken.
  • 6 amicten. Een amict is een vierkanten linnen doek die de priester draagt over hals en schouders onder de albe.
  • 9 purificatoria. Een purificatorium wordt ook wel kelkdoekje genoemd en is een lapje van wit gesteven linnen dat in de H. Mis wordt gebruikt om na de communie de miskelk te reinigen en vooral te drogen, nadat het uitspoelen (ablutie ofwel reiniging) van de gebruikte miskelk met een weinig wijn en water heeft plaatsgehad.
  • 2 altaardoeken
  • Een witte en een zwarte kazuifel. Een kazuifel is een mouwloos opperkleed dat door een priester gedragen wordt bij het lezen van de mis.

Achter de kapel bevindt zich een waterput met daarnaast een voetstuk in blauwe steen met een opschrift in gotische letters. Jammer genoeg zijn deze niet meer leesbaar.

Loenhoutse Mei

De eerste zondag van mei wordt St. Quirinus nog steeds vereerd met een processie, de zgn. Loenhoutse Mei. Tot in de jaren vijftig van de twintigste eeuw duurde dit feest 3 dagen. Van heinde en verre kwamen dan bedevaarders naar Loenhout om zich te laten zegenen met de relikwie van St. Quirinus en water de drinken uit de waterput aan de kapel. De H. Quirinus stond erom bekend speciale hulp te bieden tegen zweren en huidziekten.

We lezen op de affiche:

Solemneele begangenis met vollen aflaet
ter gelegenheyd van de verheffing der Reliquiën van den H. Quirinus
Martelaer, Bezonderen patroon tegen kortsen, gezwillen, doofheyd, kwaede oogen, loopende zeeren en zweeragien.

Te verdienen in de succursale kerk van
Loenhout,
Op den eersten zondag van Mey

Onzen allerheyligsten vader Pius den VII, paus van Roomen, heeft voor altyd verleend vollen aflaet aen alle christene geloovige, die met waeragtig berouw gebiegt en gecommuniceerd hebbende, zullen bezoeken de voorzeyde kerk, en aldaer zullen bidden voor de eendragtigheyd der christene princen, uytroeyingen der ketterijen en verheffing van onze Moeder de H. Kerk; welken aflaet zal beginnen op zaterdag met de eerste vesperen, en dueren de geheele octave, en kan ook toegevoegd worden aen de zielen des vagevuers.

Op zondag zal ten 5 ueren, met uystellinge van het Allerheyligste, d'eerste misse gecelebreerd worden, ten 9 ueren het sermoon, waer op volgen zal de hoog-misse en solemneele processie. Naer middag ten 4 ueren het solemneel lof.

Nota. Alle maendagen door het jaer word er eene misse geleezen in de capelle van den H. Quirinus, met het zegenen zyner reliquiën.

Alles ter eere Gods en van den H. Quirinus

In de kerk is ook te bekomen de geschiedenis van zyn leven en marteldood.

Antwerpen, ter drukkery van Hubertus Saeyens, in de korte Doornik-straet.

De huidige kapel heeft een deur en in de twee zijmuren een venster. Op het dak staat een torentje met een klokje erin. Achter de kapel ligt de eeuwenoude waterput. Toen de bezoekers van de commissie, in 1907, de kapel bezochten, stond er sinds een jaar niets meer in. Eén jaar later, in 1908, versierde de pastoor het altaar met een retabel, waarop Christus aan het kruis wordt afgebeeld met Johannes en Maria ernaast. Boven dit altaar werd in 1908 een stenen beeld van St.-Quirinus geplaatst van 113 cm groot. De beeldhouwer was Petrus De Rock.

In de "Oorlogskronieken' van deken E.H. Jozef Lauwerys (1976), lezen we: "Het dak van de kapel werd op 11 mei door brandbommen doorboord en op 14 mei (jaar?) door artillerievuur getroffen. Tijdens de oorlog werd de kapel gedeeltelijk hersteld en voor de eredienst bruikbaar gemaakt."

In 1951 werd de kapel geklasseerd als monument, zodat ze ondertussen niet kon afgebroken worden omdat ze het verkeer zou hinderen.

Met dank aan Maria Gorissen voor het bezorgen van afschriften van de archiefstukken waarmee deze bijgewerkte tekst kon samengesteld worden. Ook uit het boek "Landelijk Loenhout" van John Cuyvers (1995), werden citaten genomen.