1287?-1310 Arnold van Haeleke (Hellebeke)

Hij werd ook Aert, heer van Heelbeke genoemd. Hij was ridder en hij "bezat daerenboven noch de goederen ende hoeven van Heetvelde, geleegen bij Liefferinge, Kester ende Goyck". Hij was gehuwd met Maria van Gaasbeek, vrouwe van "t hoff van Wolfshagen" te St.-Pieters-Leeuw. De band met de familie van Breda is niet zeer duidelijk.

In 1288 was er de Slag van Woeringen, waar de hertogen van Brabant tegen de aartsbisschop van Keulen en de heer van Gelre vochten. De strijd ging om het bezit van het hertogdom Limburg (niet het huidige Limburg). Jan I van Brabant won de slag en had zo een verbindingsweg Brugge-Keulen. Zo een slag moet men niet zo groot zien, maar hij had heel wat gevolgen. In de slag van Woeringen waren er nog geen 500 deelnemers, dit waren dan wel allemaal ridders. Sommige bronnen spreken echter van minstens 2000 man aan beide zijden, infanterie (voetvolk) inbegrepen.

Nadien kregen de deelnemers, zoals onder andere de familie van Hellebeke, één of meerdere gebieden als beloning zowel in Brabant als in de Kempen. Kwam Loenhout bij de familie van Hellebeke of erfde Arnold van Haeleke de heerlijkheid Loenhout en Popendonk, langs zijn vrouw om van Arnold van Leuven en Gaasdonk? Deze overleed in 1287, zonder erfgenamen in rechte lijn (wettige zonen). Het is ook mogelijk dat Arnold van Haeleke erfde langs Beatrice, de dochter van Arnold van Leuven, die op dat ogenblik al weduwe was. Haeleke of Hallebelle, zijn twee andere namen voor Hellebeke of Heelbeke. Deze namen komen van een gebied in de omgeving van Halle bij Brussel. Hallebelle werd vermeld in het verslag over een conflict met Beatrice van 1275.

Op 5 juni 1310 ontsloeg de heer Arnold van Haeleke‚ samen met de ingezetenen van het dorp de St.-Bernardusabdij van de plicht een tiendenklok te onderhouden. Zo een klok moest om 11 uur en om 4 uur in de namiddag, geluid worden en moest gehoord worden tot aan de grenzen van de gemeente om aan te kondigen dat het tijd was om te gaan eten. Toen de mensen klokken hadden in hun huis, werden die dagelijks gelijkgezet om 16 uur tijdens het luiden van het Angelus. Waarschijnlijk is van 1310 de betekenis van het luiden veranderd. In de Katholieke Kerk wordt het ontstaan van het luiden van het Angelus rond de jaren 1307 gesitueerd, zodat het begrijpelijk is waarom er een plechtige verklaring werd opgesteld over de tiendenklok van Loenhout. De ingezetenen die mede ondertekenden waren: "Jan Vekeman, Godevaart van Hecht, Gillis van Loenhout, Geeraert van Beke, Jan de Leeuwe, Jan Van Stelhove, Jan de kerkkoster van Loenhout, Jan de broeder van de wijlen Willem die pastoor geweest was in Loenhout" (P.J. Goetschalckx).

Op dat ogenblik was Hendrick pastoor. In datzelfde jaar was pastoor Willem waarschijnlijk overleden. Het was gebruikelijk in deze periode, dat voorname personen enkel met de voornaam genoemd werden.

Uit de geschiedenis van Grobbendonk van Guido Van Dyck, komt de hiernavolgende tekst die ons een beeld schetst van iemand als ridder Arnold Haeleke (Hellebeke).

De middeleeuwse heer is een grootgrondbezitter; hij leeft hoofdzakelijk van de inkomsten uit zijn grondbezit. Daarnaast is hij echter ook gerechtsheer en heeft aldus officiële bevoegdheden binnen zijn heerlijkheid. Ook hieruit vloeien bepaalde van zijn inkomsten voort: de opbrengsten van boeten, inbeslagnemingen, tollen en accijnzen. Als heer is hij een ridder, die te paard met zware wapenuitrustijng zijn leenheer terzijde staat. Vanaf 1200 wordt het ridderwapen een erfelijk kenmerk van het geslacht. Hij is leenman t.o.v. zijn leenheer en heeft veelal ook zelf leenmannen tegenover wie hij zelf leenheer is. Het leven van de heer speelt zich dus af op een dubbel plan: binnen de heerlijkheid, waar hij op zijn burcht of later op zijn kasteel verblijft, waar hij zijn landgoed en zijn heerlijkheid beheert; buiten de heerlijkheid waar hij hofdagen en krijgstochten van de vorst meemaakt. Voor wat zijn eerste opdracht betreft kon hij zich laten vervangen, zijn tweede opdracht moest hij persoonlijk vervullen. Tijdens de talrijke dagen die dan nog overblijven is één van de tijdvullende bezigheden de jacht, bedreven door ridders en ook edelvrouwen (die vooral op valkenjacht gingen). In de plechtige omkadering van opgetuigde paarden en schallende jachthoorns en met een talrijk gevolg van vrienden, knechten en honden trekken zij er op uit. Jacht past mooi in hun mentaliteit: het vraagt een grote fysieke inspanning, gevaren dienen getrotseerd, list en vaardigheid spelen een grote rol. Bovendien is jacht erg nuttig, vermits de buit voedsel betekent voor de familie en voor het grote gevolg. Ook tornooien vullen de vaak lange dagen van de heren. Hier wordt het gevecht van man tot man in een ritueel kader opgevoerd.

Ridders stormen te paard met getrokken lansen tegen elkaar in. Dagenlang duurt de strijd en er vloeit vaak bloed. Hertog Jan I bijvoorbeeld is aan de verwondingen van een tornooi begin mei van het jaar 1294 overleden. In de reeds verfijnde cultuur van de 14de eeuw vecht men niet meer met oorlogswapens, maar met bot gemaakte lansen of zwaarden die minder trefkracht boden. Tijdens deze tornooien, vertelt men, werd er bovenmatig gegeten en gedronken en werden heel wat vrouwelijke toeschouwers verleid. De burchtheer had weinig benul van tijd want de bewolking verhinderde hem tweehonderd dagen per jaar de tijd af te lezen op de zonnewijzer. Hij kan meestal noch lezen noch schrijven. Hij draagt (als hij thuis is) een helrode tuniek, een soort vest met lange mouwen, waaronder hij een lang kleed droeg. Onder zijn bruine broek droeg hij een witlange onderbroek die hij ophield met een stoffen gordel. Onder zijn kleed droeg hij een linnen hemd. Maakte hij een wandeling dan droeg hij een pelsen mantel en bruinleren laarzen. Als hoofddeksel droeg hij een kaproen, een muts die op de schouders neerviel... Hij had lange haren, juist boven de ogen recht afgeknipt. Het is niet waar dat de ridders vuil waren, zij begonnen elke dag met een bad met reukwater eraan toegevoegd. Verschillende keren per dag wasten zij zich de handen en het aangezicht. Vanaf de 15de eeuw (Bourgondië) werd een meer ijdele kleding gedragen".

Arnold of Aert van Hellebeke had een zoon die de naam droeg van "Jan, heer van Heelbeke en heer van Loenhout".