1364-1374 Daniël I van Boechout

Omdat Jan II geen kinderen had ging de erfenis over op Daniël, één van zijn oudere broers. Deze was tevens heer van Humbeek en Ophain Bois sur Isaac. Hij was gehuwd met Margriet van Walcourt, dochter van Thierry Walcourt, heer Van Aa en van Margriet van Liederkerke. Het is waarschijnlijk door de naam van Liederkerke, dat zowel Van Aken als Weyns een ridder van Liederkerke vermelden als heer van Loenhout. Dit was dus niet juist maar de naam zou uit een document kunnen komen waarin Daniël langs de kant van zijn schoonmoeder ook Liederkerke toevoegde aan zijn naam.

Het uittreksel van het testament van ridder Daniël dat we ontdekten begint aldus:

"Inden name des Here, allen den gene die dese tegenwoirdige letteren sillen sien oft hoiren lesen. Jan Cock & (ende) Hendric Vander Munten, provisoirs momboiren ende huysarmsmeesters vander taeffelen des heylich geest ende der huysarmen van de prochie van Loenhout, inde bisdomme van Luydyck (Luik) saluyt in Good met kennise der waerheyt."

Dit is de aanhef van dit gedeelte van het testament dat we moeten zien als een soort ambtelijke taal die toen gebruikt werd. Het geeft een idee van de taal die er geschreven en gesproken werd in de middeleeuwen. Jan Cock en Hendrik van der Munten waren dus inwoners van de gemeente die ten voordele van de armen de renten mochten innen van de overleden Daniël van Boechout‚ ridder en heer van Loenhout. Boechout ligt in de omgeving van Meise bij Brussel. Zijn vader Jan van Boechout was burggraaf (brochgraeve = borchgraaf) van Brussel. Daniël had twee zonen die erfgenaam waren. De ene heette ook Daniël en de andere Gielis. Als ridder had Daniël van Boechout twee schildknapen: "Loys van Beke ende Wyllems vander Zijpe" die, zoals gebruikelijk, ook zijn getuigen waren voor het uitvoeren van zijn testament. De renten die door de "provisoirs momboiren" moesten verzameld worden, dienden om de kas van de armen, nu te vergelijken met O.C.M.W., te spijzen. Ridders gedroegen zich toen meestal als ridders. De gelden kwamen van Loenhoutenaren die ofwel grond of een "wooninghe" hadden, die aan de heer van Loenhout toebehoorde.

Soms werd in dit testament de rente uitgedrukt in "een vierendeel", "drye vierdelen rogx" (rogge), "ses muten oorens die men heet mudekene", "tien vaten corens” (koren).

Enkele benamingen van akkers, al dan niet herkenbaar als huidige plaatsaanduidingen, werden vermeld in de middeleeuwse taal. Zoals:

  • "doodterrijck"
  • "buynder bempd"
  • "wylde bempd"
  • "eene merse paeremans bempt tot sneppel"
  • "tvenne"
  • "tgoijs block" ('t goois blok)
  • "ter stede geheeten terheyde"
  • "een stede die men heet op den broke"
  • "stuct lans geleghen Terbeke"
  • "sijne goede ter Ast geleghen"
  • "sijne goede te Honderij geleghen"
  • "een bempts geleghen int Dast”
  • "ouden hooff van Loenhout".

Er werden in het testament verschillende munten en uitdrukkingen over geld gebruikt, zoals:

  • "cleine florijne guldene van florene"
  • "vijf guldenen penningen die men heet oude schilde"
  • "halffne erffelijcke chijns"
  • "vier schellinghen ende eene halffne oude groten tronoise" (tornoise)
  • "vier guldene penninghen die men heet simpel moetoene erffelijcke cijns"

De eigennamen van de pachters die voor de renten moesten zorgen klinken echt niet Loenhouts. Hierboven kon men al de twee namen lezen van de "huisarmsmeesters". De andere namen die vermeld worden, zijn:

  • Henric vander Donck
  • Janne Brant
  • Janne Wortelmanne
  • Boudans
  • Woutere Broeckmanne
  • Goesens Daems
  • Jacoppe Zels
  • Henric Rombouts, wonende Terheyde
  • Wylleme Schilt
  • Wyllem Magrete
  • Marie Mermans
  • Claese Huygen
  • Claese Hesselen
  • Janne Verhijven
  • Janne van Mechelen

Volgens een later aangebrachte nota in de marge van het testament, zou "de ouden hooff van Loenhout" de "Nederhoeve" zijn. Hierop stond een stichting of een kapelanie waarvoor de onderpastoor van Wuustwezel missen moesten lezen. Dit is waarschijnlijk de reden waarom dit testament in de pastorij van Wuustwezel gevonden werd. Het Neerhof is nu verdwenen. Een straat in de industriezone herinnert nog aan dit "Verbrand hof". Deze was gelegen waar nu nog de Verbrand Hofstraat ligt.

Daniël van Boechout liet in 1374 een altaar van St. Joris maken in de kerk. Daarvan is tot nu toe nog steeds een klein beeldje bewaard gebleven (St.-Joris te paard). Wanneer iemand van de heren stierf, liet hij meestal geld na voor de stichting van een mis in al de kerken van zijn heerlijkheden. Soms schonk hij bij testament een som geld om ofwel een altaar of een kunstwerk te laten oprichten in de kerk. In dat geval stierf Daniël waarschijnlijk in 1374 en voorzag het testament om een St.-Joris altaar te maken. Hij had een zoon Daniël die normaal in aanmerking zou komen voor de opvolging. Om de één of ander reden erfde deze niet en ging de erfenis over op zijn zoon, eveneens een Daniël. Het duurde soms een tijdje alvorens de erfenis uitgevoerd werd. Is dat de reden van het verschil van twee jaren in de opvolging?