Polen en zijn inwoners

  Terug naar overzicht

In Frankfort aan de Oder begint men het Polakkenleven aan te nemen. Over Posen [Poznán, Polen] bereikt men Thorn [Torún, Polen], de eerste een fraaie Poolse stad en de tweede zeer groot en sterk gebouwd, liggend aan de Weichsel, waar de joden een drukke handel drijven.

Berlijn, Frankfurt-aan-de-Oder, Poznán, Torún

 De verandering die wij in Polen ondervonden was opvallend want het is een slecht, arm land, alhoewel vruchtbaar in koorn. De bewoners zijn niet "eigenlijvig" [bedoeld wordt: "geheel onvrij, lijfeigen"]. Zij behoren meestal aan een "Gospodarz" toe, dat is de edelman voor wie zij altijd moeten slaven en arbeiden. Hij geeft hun een weinig land, waarop zij zoveel vruchten kunnen winnen als zij voor hun familie van node hebben. Hij geeft hun koe en paard en akkergereedschap, doch daarmede moeten zij gedurende vijf dagen per week voor hem arbeiden, zonder er voor beloond te worden. Zij leven zeer armoedig. Wat zij vooral eten, dat zijn aardappelen, zonder brood of vet, want zij noemen zich gelukkig als zij aardappelen of erwten met zout hebben. Hun kleding bestaat uit grove, grijze of bruine lakens en een schapenpels. Hun woonplaatsen zijn zeer onrein en gering van waarde. Men mag deze gerust hutten noemen. Op hun lichaam zijn ze al even vuil. Zij zijn echter steeds plezierig. Al hebben zij in acht dagen geen brood gegeten, toch hebben zij goede moed, zingen en springen zij en denken er niet aan schatten te vergaren. Als zij wat geld hebben, dan dient dit om enige "kosalka" [brandewijn] te kopen. Hebben zij geen geld, dan nemen zij het een of het ander, dragen het naar de jood in de kroeg en drinken zolang tot zij dronken zijn. Zij houden veel van dansen en zingen, zich versieren, ja, zich farderen en bestrikken met rode of andere linten. Bun bedden zijn doorgaans wat planken tussen dewelke enige vodden bijeen verzameld zijn, sommigen bezitten toch enige kussens. Men moet er zich niet over verwonderen hun vee, hetzij koeien, kalveren of verkens, samen met hen in hun hutten te zien wonen!

Een Polak is zeer beleefd, vooral tegenover de barons, die zij "pagnie" noemen. Als zij hen tegemoet komen, dan vragen zij hun handen en voeten te mogen kussen en vallen dan op de aarde, ook de grond kussend. Ja, als wij hen een stukje brood gaven, dan kwamen zij om onze handen en voeten te kussen en vielen zij ter aarde. In de lente lijden zij veel armoede. Dan bekomen zij hun rantsoen van hun baron, zoals een soldaat, doch dit is meestal zeer gering. De "pagnie" verkoopt hen, slaat ben, doet hen arbeiden. Alles is hem geoorloofd. Zij beschikken maar over één dag per week om voor zichzelf te arbeiden en levensmiddelen te winnen.

De "pagnie" of edelman heeft het er zeer goed. Hij is volgens de mode gekleed, doch men moet zich niet verwonderen, zo men op een schoon kleed enige luiskens ziet voltigeren. Zeer weinig zijn er zonder.

Men ziet de Polakken op de feestdagen, zondagen en andere feestjes altijd in de kroeg "kosalka" drinken, dansen en zingen "didado" [?]. Zij zijn fel onderworpen aan de dronkenschap. Hun muziektuig is een doedelzak. Hun dansen zijn walsen. De gewone mannen dragen het hemd over de broek en laten de knevel wassen. Zij hebben ook een gordel, waarmede zij hun pelsen en kapoten rond de lenden binden, want hun klederen zijn dikwijls erg verscheurd. Als zij niet arbeiden of doen zoals het behoort, dan worden zij met de knoet geslagen, totdat het vlees hun schier van 't lichaam valt. En, brengt dat geen beterschap mee, dan worden zij verkocht gelijk men dat hier met het vee doet, verwisseld of verspeeld met de kaarten.

Polen is zeer zandachtig. Men ziet er vele mastbossen, waarin vele wolven, beren en andere dieren leven. Die bossen zijn ook rijk aan bijen, die men aantreft in mastbomen, die uitgehold zijn wat hoger dan de helft van de stam. Onder aan de boom moet men dan planken, hout en nagelen slaan om te beletten dat de beren de bijen roven of ruïneren. Men vindt er ook vele herten en wilde reeën.

  Terug naar overzicht