Helse tocht naar Saratov (nov. 1812)

  Terug naar overzicht

Eindelijk kreeg de municipale raad enig medelijden met ons. Intussen was ons als plaats van bestemming Saratow aangewezen, tussen de zeven en de achthonderd werst [1 werst=1,067km] van Woronesch of omtrent tweehonderd twintig uren gaans. De Raadsleden zagen dat velen onder ons schier moedernaakt waren, dat de meesten barvoets liepen en onbekwaam waren om de tocht voort te zetten. Wij ontvingen daarom elk een mantel van schapenpels, een paar kousen en een paar schoenen. Onze schapenvacht was zo zwaar, dat wij er aanvankelijk niet mee vooruit konden, de kousen waren zeer grof en zonder vorm, want zij waren zonder hiel en leken meer op een kleine zak. De schoenen waren nog van het type uit de tijd van Peter de Grote: zeer groot en rond, boven de enkel vastgebonden met een sluif. Zij waren bovenaan zeer schoon geborduurd volgens de Russische mode. Wij ontvingen ook ieder nog een Russische haren muts, waarmede wij geheel ons hoofd en aangezicht konden bedekken.

De 29ste oktober 1812 bemerkten wij 's morgens een bende van wel tweehonderd Russische boeren te paard, gewapend met pieken, vorken en kolfstokken. Zij omsingelden het gebouw waarin wij logeerden. Daarna kwam er nog een escorte invalieden, die ons uit onze koten joegen met bevel onze bagage mede te nemen. Op het neerhof vergaderd, waren wij geheel omringd door boeren te paard en Russische soldaten. Wij wisten niet wat ons te wachten stond. Wij hadden nochtans reeds geruchten opgevangen over onze tocht naar Saratow, een stad gelegen op de grens van Azië aan de Wolga, dat wij ellendige wegen moesten volgen en dat wij op de afstand van tweehonderd uren, die Saratow van Woronesch scheidde, slechts twee steden zouden ontmoeten.

Overzichtskaart

Wij verlieten dus de stad Woronesch op 29 oktober tegen het middaguur, zeer verheugd uit dat treurige kot te zijn. Onderweg hadden wij het erg te verduren. Niet gewoon zijnde met zulke zware mantel met schapenvacht te marcheren, zo waren er velen, die langs de baan moesten blijven liggen totdat de karren hen kwamen opladen. Heel laat in de avond bereikten wij het dorpken waar wij moesten logeren. Voor de eerste maal werden wij bij boeren ingekwartierd, doch steeds onder bewaking van de Russische soldaten die met ons het logies deelden.

Het weder bleef heel schoon tot de 15de november toen het begon te hagelen en te sneeuwen. Ja, de 16de was het zo koud, dat er onderweg enigen bevroren. Er was er één, die niet meer kon gaan en verplicht was op de slede plaats te nemen. Na korte tijd op de slede te hebben gezeten, was hij al zo stijf bevroren, dat hij geen lidmaten meer kon buigen. De 17de waren wij verplicht rustdag te houden wegens de grote koude. Wij hadden altijd gezegd, dat wij de Russische gewoonten niet zouden volgen, en niet op de oven zouden slapen, doch de 17de hadden wij zoveel te lijden gehad van de koude, dat wij 's anderendaags, de 18de verblijd waren ervan te kunnen profiteren en te doen zoals de Russen: als wij in een kaveet kwamen, begaven wij ons aanstonds naar de oven, klommen er op en legden ons neer met onze opgerolde schapenpels als hoofdkussen. Dat waren de enige voorbereidselen die men maakte om zich te rust te begeven.

Wij waren in dit dorpken tamelijk goed gelogeerd, want de boeren hadden vele lammeren, die bevroren waren. Zij maakten er fricassé van en gaven ons die te eten. Ons gewoon voedsel was immers maar weinig van waarde. Onze soep was spoedig bereid: zij namen een zure, ingelegde komkommer, sneden die in stukken, voegden er wat zuiver water en zout bij en zetten ons dat voor met droog brood. Wij aten meestal met een dikke, ronde houten lepel uit een grote houten schep, die sedert lange tijd niet uitgewassen was. Zij maken deze scheppen zelf: vaak een blok hout die een weinig uitgehold is. Anderen maken hun soep met het nat van ingelegde kolen waaraan zij enige rauwe kolen toevoegen. Dat is vooral het voedsel gedurende de vastendagen. Onze potage was wat gerst, gekookt met een weinig water en zout. De Russen vervangen de boter steeds door traan.

Voronez, Balashov, Petrovsk, Saratov

De 19de [november] vervorderden wij onze reis, maar het was zo koud dat onze ogen toevroren. Oren en neus waren stijf bevroren indien ze niet bedekt gehouden werden. Laat ons niet spreken van de voeten: zij bevroren bij al degenen die niet op Russische wijze geschoeid waren. In het begin leek ons die schapenvacht onmogelijk om dragen, maar op dat ogenblik kwam zij ons wondergoed te pas. Ja, zonder de klederen die wij te Woronesch ontvangen hadden, zouden wij reeds gans bevroren zijn geweest. Wij hadden tot overmaat van ramp nog het ongeluk geplaagd te zijn door een besmettelijke ziekte, zodat wij nog meer gehaat werden door de inwoners van de dorpen die wij doortrokken.

De 24ste arriveerden wij te Balaschow, een klein stadje in het gouvernement Saratow en de 30ste te Petrowsk, ook een klein stadje, waar een detachement Franse krijgsgevangenen in garnizoen bleven. De inwoners van Petrowsk schenen een weinig medelijden te hebben met de krijgsgevangenen.

De 6de [december] waren wij op zes uren afstand van de stad Saratow, waar wij enige dagen bleven rusten. Dat kwam ons zeer wel te pas, want geheel het detachement was schier onbekwaam om de weg te vervorderen. Men hoorde voortdurend spreken van doden en zieken. Elkeen ging de ene of de andere bezoeken. Men zag zijn kameraden te allen kant in de hoeken versmoord ziek liggen alsof zij honden waren. Men kan zich indenken hoe wij door de inwoners bemind waren, vermits zij zegden alsdat wij de pest in hun land brachten.

  Terug naar overzicht