Baron Verduren 1809-76
Prudent Verdure was onderbrigadier van de douanen. Hij woonde op de Heibaard. De mensen in Loenhout noemden hem 'baron Verduren'. Hij werd op 21 februari 1809 geboren in Paturage, provincie Henegouwen, als zoon van Philippe Joseph Verdure en Catharine Urbain. In 1840 trouwde hij met Catharina Tijsmans, geboren in 1814. Zij was de dochter van Frans Tijsmans en Amalberga Michielsens die in Oorderen woonden. Het huwelijkscontract werd in het Frans opgemaakt door notaris Van Nueten.
Baron Verduren en zijn vrouw woonden in de Middelaarsweg, toen Leemstraat geheten, waar tot voor enkele jaren Jaak Van Dijck en Dimphna Sips woonden. Hun dichtste buren waren Kerst Weyten en Marianne Cornelissen. Baron Verduren had blijkbaar een goede wedde als onderbrigadier van de douanen, want hij kocht heel wat grond op de Heibaard, vooral heide en mast- en schaarbos. Hij begon ook met een steenbakkerij aan de overkant van de weg. Naast zijn huis bouwde hij verschillende kleine woningen die hij verhuurde aan allerlei zwerversvolk zoals leurders, scharenslijpers, bezembinders, marskramers, Waalse douanen enz. Zij kwamen van overal; Baarle-Hertog, Rucphen, Stabroek, Etten-Leur, Diest, Turnhout, Luik… De meesten bleven niet lang, hoogstens een paar jaren. Het was een komen en gaan op de Heibaard in die jaren. Baron Verduren was een kleurrijke figuur. Hij stond bekend om de fratsen die hij uithaalde. De oudere mensen in Loenhout hebben van hun ouders en grootouders nog de verhalen gehoord van baron Verduren. Ook Kerst Oostvogels, in zijn boekje "Geschiedenis van Loenhout…" schrijft over hem:
"Op den Heibaard daar was het dat in vroegere jaren een zekeren heer Verduren zich kwam vestigen, men noemde hem meestal baron Verduren. Deze was een aller zonderlingst man die allerlei gespuis, leurders en schooiers, aldaar huisvesting aanbood. Maar thans is dat volkje daar volledig verdwenen…"
Van baron Verduren werd gezegd dat hij een doodskist in zijn huis had waar zijn vrouw af en toe in moest gaan liggen.
In 1859 heeft het gemeentebestuur van Loenhout bij de commissaris van het arrondissement Antwerpen een aanvraag ingediend om een ereteken toe te kennen aan Prudent Verdure voor een daad van zelfopoffering. Verdure had iemand gered die bijna verdronken was in een waterpoel. Samen met de aanvraag van het gemeentebestuur werd een schriftelijk getuigenis van verschillende personen naar de commissaris gestuurd. Het eerste getuigenis was van de drenkeling zelf, Jacobus Aernouts. Hij schreef:
"Den ondergeteekende Jacobus Aernouts verklaert dat hij in het water is gevallen op den Heibaert in eene leemput op den steenhoven van de heer Verduren den 2° february 1859 savons om tien uren en den heer Verduren heeft mij geret van het leven, zonder mijnheer Verduren had ik maer een minuut of drie of vier meer te leeven gehad, en dan heeft Verduren mij naer zijn huis gebragt om mij natte kleederen uit te trekken en mij droogen aen te geeven, en dan een goed vuur aengemaekt om mij te warmen want ik was nog bekans bevroozen.. Ik geef dit serivekaet (certificaat ?) aen mijnheer Verduren present als hij die noodig heeft. Loenhout 7 february 1859…"
Den landbouwer J. Aernouts.
De tweede verklaring ten gunste van Verdure was van Cornelis Ansoms en Maria Pekstad:
"Ik ondergeteekende Cornelis Hanssems en Maria Pekstad, wij hebben den heer Verdure hooren roepen om hulp en wij kwaemen met den lanterne en wij hebben gezien dat Verdure Jacobus Aernouts doornat uit het water getrokken heeft. Verdure heeft Aernouts seffens naer zijn huis gebragt en drooge kleederen aengegeven…"
Ondertekend C. Ansoms M. Pekstad
Daaronder volgde nog een korte verklaring:
"Cornelis De Greef heeft alle deeze dingen ook gezien…"
Get. C. De Greef.
De commissaris van Antwerpen was echter niet onder de indruk. In een brief van 13 mei 1859 aan het gemeentebestuur schreef hij:
"Mijne heren, hoe loffelijk ook het gedrag van den heer Verdure geweest zij als hij Jacobus Aernouts uit eenen poel heeft gered, kan hij nogthans op geene nationale belooning aenspraek maeken, ten ware het bewezen was, hetgeen uit de nevengaende stukken niet blijkt, dat met den drenkeling te redden hij zijn eigen leven in gevaer heeft gesteld…"
Get. De arrondissementscommissaris van Antwerpen (Hedendaags gemeentearchief n°489)
In Loenhout vertelde men dat toen Verduren het te bont begon te maken, het gemeentebestuur opdracht gaf aan de veldwachter hem naar Geel te doen. En zo gebeurde het, Verdure werd weggedaan. Maar toen de veldwachter terug in Loenhout aankwam, was Verdure er ook al. Op 7 september 1862 heeft Prudent Verdure een groot deel van zijn eigendom verkocht aan Carolus Verellen, steenbakker te Rumst, en Desiderius Van Grimsven, handelaar in dakpannen te Molenbeek. (not Keysers 1862 n°96) De eerste koop wordt als volgt beschreven:
"eene stede met huis, stal, schuur en drie andere kleine woningen, land en hof op de Heibaard Wijk C n°638b-c en 639a-c-f samen groot 1 ha 27a."
Hiervan behield Verdure 10 aren voor zichzelf om er een huis op te bouwen. Hij verkocht ook de steenbakkerij met huis en land aan de overkant van de weg Wijk C n°658- 659 en 671, samen 3 ha 91a 55ca. Ten slotte verkocht hij nog 4 ha 82 a heide, mastbos en schaarhout op de Heibaard, alles samen voor 12.600 F.
De steenbakkerij was blijkbaar niet winstgevend voor de nieuwe eigenaars. Twee jaar later, op 16 augustus 1864, verkochten zij alles. De eerste koop, een huis met keuken, kamer, kelderkamer en moos, met nog een aangebouwde woning met stal, schuur, bakhuis, werf, hof en 7 ha 46a grond , werd gekocht door Adriaan Frans Huygelen voor de som van 5.650 F. Er is in deze akte geen sprake meer van een steenbakkerij. Adriaan Frans Huygelen was afkomstig van Walem, en zijn vrouw Maria Catharina Naegels van Boom. De familie Huygelen woonde tot 1903 op de Heibaard. Daarna werden Jef Van Dijck en Maria Catharina Van den Heuvel, ouders van Jaak, de nieuwe eigenaars.
Prudent Verdure bleef tot het einde van zijn leven op de Heibaard wonen. Hij stierf op 31 januari 1876
"ten twee uren namiddag ten zijnen woonhuize gestaan alhier Heibaard Wijk 2 n°136…"
De aangifte van zijn overlijden werd gedaan door Aert Vervoort, 43 jaar, dagloner, en door Adriaan Frans Huygelen, 49 jaar, landbouwer, geburen en goede kennissen. Jaren na de dood van ‘baron Verduren’ werden in Loenhout nog de verhalen verteld van deze zonderlinge Waalse brigadier.