Roofmoord op Maria Th. Aerts (1908)
Op maandag 30 november 1908 vond aan de Bredabaan 208 te Merksem een vreselijke roofmoord plaats op de vrouw des huizes, Maria Theresia Aerts, geboren te Loenhout op 9 januari 1872. Ze woonde er met haar man, Adrianus Van Oevelen (°23/9/1877, Ossendrecht) en haar broer, Jozef Aerts (°2/7/1865, Loenhout). Zij waren kruideniers en handelaars in boter en eieren. De man van het slachtoffer, alsook haar broer die handelsreiziger is, waren afwezig.
Het was deze laatste die, wanneer hij 's avonds om 20u thuiskwam, de misdaad ontdekte. Hij kwam langs de winkel binnen en toen hij de keukendeur opende, zag hij zijn zuster levenloos liggen. Het lichaam lag met de voeten onder de stoof, de handen samengebonden met linnengoed, het hoofd in een hemd gewikkeld, een koord rond de nek en een prop in de mond.
Hij liep op straat en riep "Moord! Moord!" Dadelijk was er veel volk op de been. De politie en dokters werden verwittigd.
De schurken hadden de vrouw, die helemaal alleen thuis was, gewurgd en het huis afgezocht naar alle contant geld. De buit bestond uit een kistje met 2000 fr, een 10-tal loten van Antwerpen en Brussel en een spaarboekje van 2800 fr, alle eigendom van Jozef Aerts. Daarnaast werd nog 200 fr ontvreemd van het echtpaar Van Oevelen-Aerts. Alle meubelen waren opengebroken.
De daders moeten bekend geweest zijn met de bewoners van het huis, want elke week was de man afwezig om in de Hollandse grensgemeenten met kar en paard rond te rijden om boter en eieren te kopen. Uit verklaringen in het Assisenproces bleek dat de poetsvrouw van het koppel de moordenaar waarschijnlijk getipt had over de aanwezigheid van geld, daar deze mekaar kenden. Ze werd echter niet vervolgd.
De buren konden geen enkele aanwijzing geven omtrent de daders. Er was alleen een kleine leerjongen, De Vlam genaamd, die rond het uur van de moord drie verdachte mannen in de straat gezien had. Van Oevelen werd met alle mogelijke voorzorgen van het gebeurde ingelicht. Onmiddellijk riep hij uit: "Dat zijn die mannen geweest die sedert enige tijd rond ons huis slenteren!" De verklaringen van de man kwamen overeen met die van de kleine De Vlam. Het koffertje werd 's anderendaags teruggevonden door werklieden op een verlaten plaats. Er stak nog een bankbriefje van 50 fr in.
De verdenking viel meteen op Frederik Delaporte, dokwerker, bijgenaamd Fikske. De verklaringen van deze persoon, die gekend was bij het gerecht, waren zeer tegenstrijdig en hij werd meteen in hechtenis genomen. Behalve meerdere getuigen die hem herkend hadden, werd op de plaats van de moord een huissleutel van Delaporte gevonden, waardoor hij in heel nauwe schoenen kwam te staan.
Op maandag 6 juni 1910 verscheen Delaporte voor het Assisenhof te Antwerpen. Op zaterdag 11 juni werd Delaporte, alias "Fikske", tijdens een druk bijgewoonde zitting, veroordeeld tot levenslange dwangarbeid.
Uit het Assisenproces bleek overigens dat "het Fikske" niet alleen gehandeld had en men nog op zoek moest naar zijn medeplichtigen. Een week na de veroordeling, werden twee mannen aangehouden, met bijnamen "den Dolf" en "den Boterham", en enkele vrouwen. Het lijkt er evenwel op dat zij de dans ontsprongen zijn. We konden geen verdere informatie vinden omtrent verdere rechtzaken.
De advocaat van Delaporte ging nog in cassatieberoep, doch dit werd op 11 juli 1910 afgewezen.
Weduwnaar Adrianus Van Oevelen hertrouwde op 17/7/1909 met Romania Bogaert uit Wondelgem en overleed op 26/3/1913 in Ossendrecht. Hij was toen 35 jaar oud.
Over moordenaar Frederik Delaporte alias "Het Fikske"
Hij werd geboren als Fredericus De Winter op 29 juni 1875 te Ekeren en bij het huwelijk van zijn moeder Joanna Josephina De Winter (°15/6/1857, Ekeren) met Carolus Robertus Delaporte op 17/7/1886 (°28/1/1854, Sint-Niklaas) erkend. Samen met hem, werden ook nog twee andere kinderen erkend, nl. Maria Adriana De Winter (°27/6/1883, Antwerpen) en Alphonsus De Winter (°27/7/1885, Antwerpen).
Frederik huwde op 13/6/1903 in Antwerpen met Thérèse Van den Bogaert (°8/1/1876, Brussel, dochter van Paul en wijlen Marie Louise Vandekerkhove). Op 21/12/1904 kregen zij te Antwerpen een dochtertje, Francisca Cornelia. Zij huwt op haar beurt te Antwerpen op 22/3/1927 met muzikant Franciscus Joannes Verwilt (°29/12/1906, Antwerpen).
In deze huwelijksacte vernemen we over vader Frederik Delaporte: "te Doornik, provincie Henegouwen verblijvende en zich in de onmogelijkheid bevindende zijnen wil te kennen te geven blijkens geneeskundig getuigschrift."
"Het Fikske" overleed op 29 september 1931 in Doornik. Hij verbleef volgens zijn overlijdensacte in de Rue de l'Asile. Dat was in het staatsgesticht voor krankzinnigen. De straat heet nu Rue Despars en de psychiatrische instelling bestaat nog steeds; ze is gespecialiseerd in seksuele delinquenten.
Treurliederen
De moord werd later bezongen in enkele treurliederen. Meer informatie vindt u op deze website.
Treurlied op de gruwelijke moord te Merxem
Wijze: De stervende jongeling
Een moord zonder weerga, vol gruwel en wreed
werd heden te Merxem bedreven.
't Was geldzucht weeral die zo handelen deed,
de moordenaarsstal deed herleven.
Een schamele vrouw werd verrast en vermoord,
ja vrees'lijk verwurgd met een koord.
Men had haar de handen gebonden,
haar gans overladen met wonden!
Dood mij niet! Mijn geld zal ik geven!
Riep zij uit, ach, laat mij het leven.
Gij doet mij schrikkelijk lijden,
laat mij los, wilt mij bevrijden!
De man was voor zaken naar Holland toe heen,
dit moesten de schurken wel weten,
het slachtoffer was er moederziel alleen,
zij hebben zich op haar gesmeten!
De vrouw was aan 't werk, en werd heim'lijk verrast,
zij bonden heur handen dan vast,
en wurgden haar zonder meedogen
zij smeekte, de tranen in d'ogen:
Hartroerend was't, toen d'arme man plots vernam
de gruw'lijke moord op zijn vrouwe,
wanneer hij, vol wanhoop, naar Merxem toe kwam
en 't alles hij zag in den rouwe.
De huisraad, de kleren, het al lag dooreen,
zijn vrouw, die hij minde, was heen!
Zij werd hem zoo plotsling ontnomen,
was wreed aan haar einde gekomen.
Het slachtoffer was er een nog jonge vrouw
door al, die haar kende geprezen,
daarom is eenieder vol spijt en in rouw
de stemme der wraak is verrezen!
De arm der gerechtigheid zoekt in het rond
hij snakt naar den duivelssen hond,
die vreeslijk die vrouwe deed lijden
en schrik onder 't volk kwam verspreiden.
Het volk verontweerdigd, het schuilde bijeen,
gebuur en familie, zij treurden,
en al hun gekrijs, hun gekerm en geween
verergert het vreeslijk gebeurde!
Eenieder die buigt, wen de lijkstoet gaat heen
't is niets dan gezucht en geween.
O! Kon men de moordenaars vinden!
Het volk zou ze weldra verslinden!
Mocht 't gerecht de moordenaars treffen!
Dan zou zich een wraakkreet verheffen,
Mochten zij niet blijven lopen
Dat is 't geen allen verhopen.
Schrikkelijk drama te Merxem
(geen vermelding van zangwijze)
Wat ziet men hier toch op aard' niet gebeuren?
't Is ijsselijk wat men hier ziet ontstaan!
't Is niets dan ramp, niets dan moord en malleuren
Luistert wat wreedheid hier weer is begaan.
Hoe wreed komt men eene vrouw hier te dooden,
Zij viel daar neer op de straat gansch bebloed
't Is ijsselijk wat men komt te aanhooren,
Zoo iets is wreed, zoo 'n daad is ongehoord.
Ieder had medelij
Met de arme vrouwe,
Die in smarten en lij
Met de handen gevouwen.
Acht smeektte zij nog teer
Wie kan mij nu nog helpen?
Ik die niemand misdeed,
Ach, wilt mijn smarte stelpen.
Zij bracht er d'arme vrouw van het leven,
Door de geldzucht die zij in 't harte droeg,
Zoo 'n daad deed hier verschrikken en beven
En den hebzucht die haar ziele bedroog.
Het slachtoffer viel onder haar neder
Bebloed lag zij uitgestrekt op de straat
En zuchtte met eene stem nog teeder:
Dat is voor 't goed dat ik hier deed op aard.
Uw straf die zal hier op aard' niet onvlieden
Gij die een arme vrouw van 't leven brengt,
Is dat het loon dat gij hen komt te bieden,
Aan hen die u door mildheid 't hunne schenkt.
Gerechtigheid zal zich laten toonen,
Op tij en stond het zal u niet ontgaan,
Een spreekwoord zegt: "Werken naar loonen"
Schrikt op den dag dat gij voor God zult staan!
Audiffrei, Martin, Paliugbrug, 6
Drukkerij F. Van Doeselaer, 21, Molenaarsstraat
Lied van 't Proces der Wreede Moord te Merxem
Wijze: De kleine bedelaar
Wie kan er zoo een gruwe daad vergeven
Zoo sprak het volk op die laffe moord
Voor hem die zoo een arme vrouw dood
Hij die haar bracht zoo wreed van 't leven
Wat droeve tijden komt men te aanhoren
Wat wreede stonden komt men te doorstaan
Hoe laf kwam men een vrouw te vermoorden
Wat ziet men hier op aarde niet begaan
Door diefstal ontnam men haar laf het leven
Het monster was door ieder goed gekend
Wie kan zoo'n gruwel zoo'n daad vergeven
Ieder mens sprak met 't harte gans beklemd.
Wat ziet men niet door diefstal soms gebeuren
Niet dan door 't geld is weer deze gruwe daad
Wat smart en wêe, wat lijden en malheuren
Gebeurt hier niet door monsters op dees aard
Waarom moest men nog dooden en vermoorden
Is het uit bloedzucht, of is het uit wraak.
Waarom onschuldig bloed vergoten
Is het uit lafheid, dans is't uit verraad
Een kreet klonk in het hart uit ieders monden
Als men den dader van die daad vernam
Den blik schier van elk mens die verstomden
Als men wist van wie die wreede moord kwam
leder splak in zich zelf ingetogen
ZOu hij het zijn, hij is alom gekend
Zou hij het wezen, wie kon het gelooven
Men wachtte steeds met het harte beklemd.
't Gerecht schonk hem een kerker tot genade
Het was hij toch, het monster van die moord
Waar ieder zich dan zelfs eens afvraagde
Zou hij het zijn die ene vrouw heeft gedood
Geen medelijden is voor hem op aarde
Die zo een schelmstuk dierf te begaan
Wat schatte hij zijn evenmens van waarde
Wat zag men door hem hier op raad begaan
Heist op den Berg, verzameling R. Lambrechts