De oude windmolen van Loenhout
Een inleidende opmerking vanwege de eindredacteur: op oude briefkaarten vinden we afbeeldingen van een windmolen in de Weverstraat nabij de St.-Quirinuskapel. Deze werd gebouwd in 1838 door Jan Comperen en stond bekend als de 'Speltincxmolen'. Hierover gaat het artikel niet. Onderstaand artikel betreft een andere, veel oudere windmolen, die zich bevond aan de huidige Molenakkerstraat.
In 1911 werd de windmolen van Loenhout tijdens een storm verwoest. Hij werd niet meer terug opgebouwd. De verweerde ruïnes waren jaren later nog te zien. Eeuwen lang was de molen een vertrouwd beeld geweest in het Loenhoutse landschap. Tijdens het Oude Regime waren de molens eigendom van de feodale heren. Zij bezaten het bannum, het banrecht. Dit hield in dat zij het recht hadden te bevelen en bij overtreding straffen op te leggen. De banmolen viel onder het banrecht van de heer, de inwoners van het dorp waren verplicht hun graan op zijn molen te laten malen. Dat veranderde met de afschaffing van het feodale regime. De Code Napoléon van 1804, de Franse grondwet die ook in ons land van kracht was, bepaalde dat het bezit van onroerende goederen mogelijk was zonder feodale rechten.
De molen van Loenhout stond op het perceel n°435 van de oude figuratieve kaart, op de hoek van de huidige Bareelstraat en Molenakkerstraat. Het molenaarshuis stond aan de overkant van de weg op het perceel n°441 van de oude kaart. De meeste gegevens over de molen vinden we in de pachtcontracten, de gedetailleerde verslagen van herstellingswerken en de inspecties door de molenmeesters. De meeste molenaars kwamen van buiten Loenhout en vaak ging het beroep over van vader op zoon. Dat was het geval van Claes Peeters molenare die opgevolgd werd door zijn zonen Jan en Peter Claessen. Zijn dochter Catharina Claessen was getrouwd met molenaar Adriaan Marcelis die in Zoersel op de molen werkte. Claes Peeters is vóór 1559 gestorven. In het cijnsboek van 1566 (F° 18 Art.2) lezen we dat hij aan zijn erfgenamen een huis had nagelaten, genaamd de Vlaeye gelegen in het Oud Dorp. Zijn vrouw Catharina Jan Lauwers dr heeft na de dood van haar man moeilijke tijden door gemaakt, te oordelen naar een notariële acte van 23 februari 1566. Daarin staat dat ze om te overleven genoodzaakt was delen van haar huisraad te verkopen.
Claes Peeters werd opgevolgd door zijn zoon Jan de molenare Claessone. Deze verklaarde op 15 mei 1569 voor de schepenen van Loenhout dat hij gedurende tien jaren zowel de windmolen als de watermolen gepacht had van de graaf van Arenberg, heer van Loenhout. Vanaf 1561 werd zijn broer Peter Claessen de nieuwe molenaar. Jan Van Vollenhoven, kastelein en rentmeester, verhuurde de wind- en rosmolen, het woonhuis en verschillende percelen grond, voor een termijn van 12 jaren beginnend op Sint Jansavond 1561. De pachtprijs bedroeg 47 ponden gr. Brabants of 188 Kgl. Dit contract werd gesloten op 19 maart 1561 in aanwezigheid van schout Peter Imbrechts en de schepenen Jan Van Bavel, Hendrik Van der Buyten, Jan Van Staeyen en Peter Van Dietfort. Zij handelden in naam van de graaf van Arenberg Vrijheer van Barbanson ende Sevenbergen. In 1569 werd de pachtprijs verhoogd tot 206 Kgl. In 1573 werd het contract verlengd. De molenaar hield van zijn werk, te oordelen naar de eerste woorden van het contract: Peeter Claessen, molenare van den wintmolen tot Loenhout, begerende wederomme te pachten den wintmolen. Hij werd geprezen door de dorpsoverheid omdat hij altijd stipt zijn schulden betaalde en zijn werk goed deed ten bate van de mensen. Hij was vooral goed geweest voor de schamele luyden. De prijs was nu gestegen tot 212 Kgl. Peter Claessen de molenaar was getrouwd met Elisabet Hovelmans Brouwersdr.
Ook de watermolen op Tereik was eigendom van de heer van Loenhout. Op 3 juni 1567 heeft Jan Van Vollenhoven, schout en rentmeester, in gerechte pachtinge begeven den watermolen metten woonhuyse… den vs heere toebehoorende, gestaen ende gelegen ter Eycke. Voor een termijn van 12 jaren met aanvang op Sint Bavodag 1567, werden Peter Claessen en Joos Hendricks, ieder voor de helft, de pachters van de watermolen voor de prijs van 27 ponden Brabants per jaar. Peter Claessen had nu zowel de windmolen als de watermolen in pacht, evenals zijn broer Jan voordien. De watermolen van Tereik bestond uit een korenmolen en schorsmolen. De pachters moesten instaan voor het onderhoud van de dijk en het schaliën dak van het woonhuis. De pachtprijs van de watermolen was heel wat lager dan die van de windmolen, hij bracht blijkbaar niet zoveel op. Het molenaarshuis op Tereik was toen waarschijnlijk een van de weinige huizen met een schaliën dak. Voor elk van de molenaars moesten twee personen zich borg stellen. Joos Hendricks stierf enkele jaren later. Peter Adriaan Philipsen nam vanaf 1570 zijn taak over.
Op 3 juni 1589 heeft schout Jan Van Vollenhoven bij tusschenspreken van mr Anthonis Reyns de windmolen verpacht aan Laureys Cornelis (Reyns) voor een termijn van zes jaren, beginnend met Sint Jan 1589. Hij moest slechts 108 Kgl betalen, heel wat minder dan zijn voorganger twintig jaar voordien. De bevolking was sterk verminderd door de verschrikkelijke oorlog die onze streken toen teisterde. Laureys Cornelissen Reyns behoorde tot de bekende familie Reyns van Loenhout en Wuustwezel. Hij trouwde een eerste maal met Elisabeth Baeyen Heuvelmans. Zijn tweede vrouw was Margriet, dochter van Michiel Cornelissen Van Elsacker. In 1590 kocht hij een huis in 't Oud Dorp, genaamd het goed ter Heyden, gelegen naast de oude pastorij. Verkopers van het huis waren de erfgenamen van Peter Claessen molenare, zijn voorganger op de molen.
De watermolen van Tereik lag er in 1590 vervallen bij. Schout Van Vollenhoven ging op inspectie: Den III° Novembris 1590 heeft schouteth Vollenhoven gevisiteert de watermolen tot Loenhout met Jannen Boy, gesworen tymerman des graven van Arenborgh. Er moesten heel wat herstellingswerken uitgevoerd worden: vier steekbalken en vier eiken planken waren nodig om de zolder te repareren, ook de arcke moest hersteld worden. De ark, van het Latijnse arca (= boog), was het houten gewelf waaronder het rad van de watermolen draaide. De schepenen Peter Wackers en Peter Joris waren aanwezig bij deze inspectie. In 1601 was Laureys Cornelis Reyns nog steeds de molenaar van de windmolen. Er worden in dat jaar nog twee andere molenaars vermeld: Jan Dielis Luyckx en Jan Coninckx. In het doopregister van 1 september 1601 lezen we dat pastoor Marten Aerts een kind doopte van Jan Dielis Luyckx en Anna Jan Aerts. Bij de naam van de vader schreef hij in 't Latijn qui dicitur de molder = die de molenaar genoemd wordt. Bij de doop van elk van zijn zeven kinderen, het laatste op 29 oktober 1619, wordt de vader de molenaar genoemd. Misschien waren Jan Dielis Luyckx en Jan Coninckx toen molenaars van de watermolen. In 1630 wordt Hendrik Jan Dielis Luyckx de meulder genoemd.
Een nieuwe molen
In 1612 was ook de windmolen aan een grondig herstel toe. De dorpsoverheid besloot een nieuwe te bouwen. In ‘t archief van de heerlijkheid (n° 227) lezen wij daarover: Besteck tot het maecken van een nieue wintmolen voor mijn Ed. heere van Loenhout ende Popendonck. Eerst wordt een lange beschrijving gegeven van de werken die moesten uitgevoerd worden en de voorwaarden waar de ondernemer aan moest voldoen. Hij mocht het hout van de oude molen niet gebruiken voor de nieuwe molen, hij mocht dit hout ook niet voor zichzelf houden, noch de afval van het nieuwe hout. Op 4 september 1612 boden twee kandidaat-molenbouwers zich aan. Jan Grootens gaf een prijs op van 500 Rijnsgulden. Cornelis Jacobs Van Assel verlaagde tot 450 Rijnsgulden. Uiteindelijk nam Jan Grootens het werk aan voor de som van 270 Rijnsgulden: soo is meester Jan Grootens den slagh gebleven voor twee hondert ende tseventich Rijnsgulden… Aldus gedaen desen 4° Septembris anno 1612 ten twee ueren naer middag. Waren aanwezig : Cornelis Van Dongen schout en rentmeester, en de schepenen Peter Antoon Wackers, Laureys Cornelis Reyns en Christiaan Vorsselmans. De werken moesten klaar zijn tegen mei 1613. Op 5 oktober 1613 werd de nieuwe molen geïnspecteerd door Jan Bode gesworen timmerman van de heer van Loenhout, en Gijsbrecht Geertsen meester timmerman van sijne Ed. den prince van Orangiën. Ze verklaarden dat de molenbouwer goed werk geleverd had. Cornelis Reyns, zoon van Laureys, was toen de molenaar. Op 3 juli 1617 trouwde hij met Margareta, dochter van Dielis Willem Christiaensen. In het huwelijksregister schreef pastoor Aerts bij de naam van de bruidegom molitor Loenhoutensis. Zijn vader Laureys was getuige bij het huwelijk. Op 12 maart 1621 wordt hij nog vernoemd als schepen, en in 1622 was hij reeds overleden. In het cijnsboek van dat jaar worden zijn erfgenamen vermeld als eigenaars van het huis in 't Oud Dorp genaamd het goed ter heyden.
Moeilijkheden met molenaars
In 1626 wordt Hendrik Van Turnhout vermeld als de molenaar. Bij notaris Van der Buyten lezen we dat Hendrik meulder alhier op 29 oktober 1626 zijn huis achter de kerk verhuurde. In de daarop volgende jaren wordt hij steeds als molenaar vermeld. In 1636 heeft de vrouw van Loenhout Catharina Peres de Baron het contract vernieuwd. Voor de som van 500 Rijnsgulden verhuurde zij aan Hendrik Hendriks Van Turnhout en zijn vrouw Magdaleen de windmolen met rosmolen, het molenaarshuis en gronden. De pachttermijn begon op Sint Jansavond 1636. Bij de pachtvoorwaarden staat dat de molenaar de rosmolen moest bemalen ten 24° vate. Wat hiermee bedoeld wordt is onduidelijk. Misschien ging het om het scheploon, dat de molenaar recht gaf op elke 16° of 24° schep van het te malen graan. Er waren al vlug moeilijkheden tussen de molenaar en de kasteelvrouw. Voor de schepenen verklaarde de molenaar nyet te willen vernieuwen den steenbalck in den molen deses dorps. dat hij dese nyet gehouden is te maecken. Dat was volgens de schepenen in strijd met de pachtovereenkomst. De steenbalk was een zware eiken draagbalk waar de molenstenen op rustten. De onderste onbeweeglijke steen of ligger moest voor de korenmolen een dikte hebben van zes en een halve duim. De bovenste bewegende steen of loper moest 14 duimen dik zijn. Omwille van het conflict tussen de molenaar en de kasteelvrouw moest Thomas Van Diepenbeeck, schout, rentmeester en kastelein een actie beginnen tegen de molenaar om denselven Van Turnhout te doen afstand doen van den windmolen, rosmolen, huysinghe, landen ende toebehoorten die hij in pachtinge gebruyckt. Hendrik Van Turnhout heeft zijn pachttermijn niet uitgedaan. In 1639 verhuisde hij met zijn vrouw Magdaleen Andries Cornelissen naar Breda. Niet voor lang want in 1640 werd hij molenaar op de watermolen van Meerle.
Vanaf Sint Jansavond 1639 werden Adriaan Philipsen en zijn vrouw Maria Adriaan Vermeiren de bewoners van het molenaarshuis. Adriaan Philipsen heeft drie termijnen van zes jaar uitgedaan. Na de dood van zijn vrouw in 1656 is hij er in juni 1657 mee gestopt. Het was de gewoonte dat bij het afscheid van een molenaar de molen geïnspecteerd werd. Op 25 juni 1657 werd de inspectie gedaan door de molenmeesters Dielis Van Staeyen van Wesrmalle en Laureys Van Dongen van Hoogstraten. Er moesten herstellingen gedaan worden, zowel aan de wind- als aan de rosmolen. De kosten waren voor rekening van de molenaar, want volgens het contract moest hij de molen bij zijn afscheid in goede staat achterlaten. De vorster of veldwachter Willem Dielissen ging in naam van de rentmeester en de schepenen de rekening presenteren aan de molenaar en hem aanmanen dat hij allen tgene is quaet bevonden ten laste van denselven (molenaar) soude doen maecken ende repareren. Adriaan Philipsen was niet blij met de rekening, het werd een conflict dat verschillende jaren duurde. Op 22 april 1663 deed Adriaan die toen in Kalmthout woonde, in een verklaring voor de schepenen zijn beklag. Hij had in de 18 jaren als molenaar de rosmolen nauwelijks kunnen gebruiken. Daardoor had hij schade geleden want op windstille dagen lieten de dorpelingen hun graan liever malen op de watermolen. Voor de rosmolen moesten de mensen hun eigen paard meebrengen. Maar zij klaagden erover dat twee peerden den rosmolen nyet en consten trecken ende sulckdanig werck nyet gewoon en waren. Adriaan zegde ook dat zijn voorganger de rosmolen om dezelfde reden bijna niet had kunnen gebruiken. Vaak hadden de molenaars hun eigen paard. Een molenpaard moest niet mooi gevormd zijn, maar wel groot en sterk. Vandaar de uitdrukking iemand gelijk een molenpaard = niet mooi maar sterk.
Adriaan Philipsen werd vanaf Sint Jan 1657 als molenaar opgevolgd door Merten Thomas Van Elshout. Het contract werd gesloten door Jan Marcelli, schout, rentmeester en kastelein. Hij trad op in naam van de kasteelvrouw Catharina Leonora Peres de Baron die meer in Luik verbleef dan in Loenhout. Volgens het pachtcontract moest de molenaar in Loenhout wonen. De problemen met de rosmolen waren nog niet opgelost. Op 16 juli 1658 verscheen Merten de molenaer voor de schepenen Huybrecht Bode en Cornelis Aerts. Merten reclameerde omdat de nodige herstellingen aan de rosmolen niet waren uitgevoerd zoals in het contract stond. Hij protesteerde omwille van de klanten die hij hierdoor verloor. Hij vroeg de schepenen zijn klachten over te maken aan de schout. Merten Van Elshout is na drie en een half jaar uit Loenhout vertrokken. Hij werd molenaar in Rucphen. Daar is hij enkele jaren later nog beschuldigd van overspel. De vrouw in kwestie werd aangehouden, zij ontkende de beschuldigingen en vroeg om vrijgelaten te worden want zij moest zorgen voor haar blinde moeder. Merten de molenaar werd in Loenhout als molenaar opgevolgd door Adam Van Geel.
De molenaarsfamilie Van Geel
Na het afscheid van Merten Van Elshout heeft schout Marcelli op 10 januari 1661 de windmolen, het molenaarshuis, het roshuis met hof en akkerlanden publiek aan de meest biedende verpacht. Adam Van Geel was met 825 Brabantse gulden de hoogste bieder. De pachttermijn van negen jaar begon op de avond van Driekoningen 1661. Adam was in juli 1654 te Rijkevorsel getrouwd met Susanna Pauwels Simons. Van 1655 tot 1660 was hij pachter van de molen op 't Molenheiken in Sint Lenaarts. In Loenhout heeft hij 25 jaren op de molen gewerkt. Volgens de telling van 1665 had hij een paard om het zware werk te doen. Vanaf Driekoningen 1670 werd het contract met zes jaren verlengd. De prijs bedroeg nu 549 Kgl. Jacob en Frans Van Geel van Rijkevorsel stelden zich borg voor de molenaar. In 1676 volgde een nieuw contract. Schout Marcelli handelde nu in naam van de markies van Melin die kort voordien heer van Loenhout was geworden. De pachtprijs werd vastgesteld op 620 gulden. Adam Van Geel huurde ook de schoolakker, een grote blok grond vlak bij de kerk waar nu het Burgemeester Van Looverenplein is. Eén van de voorwaarden was dat de pachter den molen sal moeten bemaelen of doen bemaelen door eenen bequaemen cnaepe die wel maelen can. Naar aloude gewoonte werden ook afspraken gemaakt omtrent de dikte van de molensteen. Als deze bij het afscheid van de molenaar dikker was dan twaalf en drie kwart duimen, dan moest de nieuwe pachter voor elke duim erboven 18 gulden betalen aan de vertrekkende molenaar. Had de molensteen niet de vereiste dikte dan moest de afscheid nemende molenaar betalen. Eind 1685 stopte Adam Van Geel ermee. Hij verhuisde naar Rijkevorsel waar hij in 1693 een hofstede kocht. In 1705 stelden hij en zijn vrouw Susanna zich borg voor de molenpacht van hun zoon Balten die de molen van Ettenhoven in Hoevenen voor zijn rekening nam. Adam Van Geel stierf te Rijkevorsel op 20 februari 1710.
Nadat Adam Van Geel vertrokken was werd de molen op 8 januari 1686 geïnspecteerd door de molenmeesters Marten Van den Bossche van Loenhout en Merten Peter Mertens van Brecht. De molen werd vanaf Driekoningen 1686 voor zes jaar verpacht aan Guilliam Jans voor de prijs van 550 gulden. In de marge lezen we dat de gevolmachtigde van de markies van Melin, heer van Loenhout, de pacht overgaf aan Andries Van Turnhout. Zijn vrouw Cornelia was de dochter van molenmeester Marten Van den Bossche en Jenneken Aerts Van Dongen. Na het beëindigen van zijn pachttermijn is Andries Van Turnhout met zijn gezin naar Hoogstraten verhuisd. De molen werd vanaf Driekoningen 1692 verpacht aan Gijsbrecht Van Geel, zoon van Adam Van Geel en Susanna Pauwels Simons. Bij de telling van 1693 werden volgende gezinsleden opgegeven: Gijsbrecht en zijn vrouw Marie Jans, hun kinderen Jan en Jenneken, de knecht Adriaan Van Eggermond en Elisabeth Goris meyssen (meid) Gijsbrecht Van Geel is na drie jaar uit Loenhout vertrokken. Dionijs Van Hal volgde hem vanaf Driekoningen 1695 als molenaar op. Hij betaalde 757 gulden per jaar. Hij was getrouwd met Elisabeth Moons. In 1698 hadden zij drie kinderen, met name Cornelia, Hendrik en Michiel. Goris Rombouts en Adriaan Van Hal waren de knechten, Adriana Brocatus was de meid.
Begin 1701 heeft Johan Louis van Siegen, heer van Loenhout, de molen voor zes jaar verpacht aan Frans Van Geel. Ook hij betaalde 757 gulden per jaar voor de molen, het huis met schuur en hof en zaailanden. Frans Van Geel, geboren op 26 maart 1671, was de zoon van molenaar Adam Van Geel en Susanna Pauwels Simons. Hij heeft niet lang op de molen gewerkt. Hij en zijn vrouw Anna Van Sand zijn heel kort na elkaar gestorven, zij op 10 april 1703 en hij een dag later. De voogden van de minderjarige kinderen moesten op zoek naar een vervanger voor de overleden molenaar. Het werd Dionijs Van Hal die voordien reeds de molenaar geweest was. Op 21 mei 1703 werd de molen aan een grondige inspectie onderworpen door Christiaan Van Berlo smid, en Richard Van Elsacker timmerman ende moelenmaecker van sijnen stiel. De inspectie gebeurde op verzoek van de voogden der kinderen Frans Van Geel en Dionijs Van Hal aen wien de pacht van den wintmolen bij de voors. momboirs overgelaten is. In een nieuw contract van 2 januari 1704 verhuurde de kasteelvrouw de molen aan Dionijs voor een termijn van zes jaren aan 700 gulden per jaar. Dionijs Van Hal heeft twee termijnen van zes jaar uitgedaan. Vanaf 1716 werd hij opgevolgd door Lucas Van Aert. Hij was afkomstig van Zundert en zijn vrouw Helena Bertel Wijnants werd in Hoeven geboren. Ze hebben 9 jaar in 't molenaarshuis gewoond. In 1725 werd Aert molenaar in Oudenbos. De molen in Loenhout werd verhuurd aan Adriaan Van Mechelen. Hij was getrouwd met Antonette Van Duyn. Molenaar Adriaan Van Mechelen is tot het einde van zijn leven in Loenhout gebleven. In 1741 heeft Joannes Walckiers, heer van Loenhout, het pachtcontract met Adriaan Van Mechelen met zes jaar vernieuwd innegegaen sijnde op den avont van de heyliche Drije Coninghen van desen jaere 1741. Antonette Van Duyn, vrouw van Adriaan, stierf op 24 april 1740 en Adriaan Van Mechelen op 21 september 1747. Hun zoon Sebastiaan werd nu de molenaar.
Dymphna Van Meroden en haar drie molenaars
Sebastiaan Van Mechelen, geboren ca. 1720, trouwde op 14 januari 1748 met Dymphna Van Meroden, geboren in Roosendaal in 1721. Na de dood van zijn vader volgde Sebastiaan hem op als molenaar. Joannes Walckiers verpachtte de windmolen, het molenaarshuis met stal en schuur, hof en gronden voor zes jaar, beginnend met Driekoningen 1748, voor de prijs van 675 gulden. Een van de voorwaarden was dat, indien de molenaar voor het einde van de pachttermijn zou overlijden, de erfgenamen verplicht waren eenen anderen bequaemen persoon in des overleden plaetse te stellen. Ze moesten dus zelf voor een vervanger zorgen. Dat is ook gebeurd, Sebastiaan Van Mechelen overleed op 24 maart 1750. Hij liet een minderjarige dochter na, met name Maria Catharina, geboren op 9 oktober 1749. Amper drie maanden na de dood van haar man, op 30 juni 1750, hertrouwde Dymphna Van Meroden met Gaspar Asselberg, afkomstig van Schilde waar hij geboren werd in 1725. Gaspar was nu de nieuwe molenaar. Met hem had Dymphna zes kinderen geboren tussen 1751 en 1763. Er werd een contract gesloten voor zes jaren met aanvang op Driekoningen 1751.
De molen was vrij van belasting, maar de heer van Loenhout en de dorpsoverheid vonden het nodig dat in een officiële verklaring te bevestigen. Daarin staat dat de windmolen en andere goederen van de heer altijt ende van alle oude teyden vrij ende exempt sijn geweest van conincxbeden, in welcken vrijdom den voors. Heere ende sijne voorsaeten heeren van Loenhout alteyt sonder de minste stoornisse hebben gecontinueert. Deze verklaring van 11 januari 1752 werd ondertekend door de notabelen van Loenhout: de schout, de schepenen, gezworenen, ouderlingen ende gemeyntenaeren J. Van Craesbeeck, Jan Van de Mierop, Laureys Aernouts, Erasmus Kerstens, Wouter Van den Heuvel, de weduwe Carolus Van Landegem, Peter Rombouts, J. Van den Ackerveken, Jan Anthonissen, Aert Jan Quirijnen, Jan Nijs Van Dijck, Cornelis Cornelissen Van Dijck, Adriaan Vergouwen, Jacobus Geert Van de Cloot, Antoon Comperen, Reynier Antoon Gerardi, Adriaan Huybrecht Goossens, Lambrecht Vergouwen, Jan Van Dijck, Maria Catharina Marcelli, Elisabeth Marcelli, Jan Van Dijck, Peter Van Westerhoven, Michiel Huygens en Matthijs Christiaan Vorsselmans. Alleen Aert Van Staeyen ondertekende de verklaring bij forme van een cruys… verclaerende niet te connen schrijven.
Er was heel wat werk op de molen want in 1755 had Gaspar Asselberg vier knechten in dienst. Eén van hen was Aert Van Herp, getrouwd met Joanna Hoendervangers. In 1757 en 1763 werd het pachtcontract met Gaspar Asselberg vernieuwd, telkens voor de prijs van 675 gulden. Het contract van 1763 werd gesloten door jonker Louis Van den Hecken provisionele heer van Loenhout. Gaspar Asselberg overleed op 4 januari 1764. Dymphna Van Meroden trouwde op 24 september van datzelfde jaar met haar derde molenaar Peter De Bruyn, afkomstig van Bergen op Zoom. Met hem had Dymphna nog een dochter: Joanna Catharina, geboren op 21 december 1765.
Op 9 januari 1766 heeft secretaris Hermans met volmacht van Louis Van den Hecken, nog steeds provisionele of tijdelijke heer van Loenhout, de molen verpacht aan Peter De Bruyn voor een termijn van tien jaren vanaf Driekoningen 1766 voor de prijs van 675 gulden. Jonker Louis Van den Hecken was na de dood van Joannes Walckiers verschillende jaren provisionele heer van Loenhout. Pas in september 1769 kreeg Loenhout weer een echte heer in de persoon van Joannes Josephus Walckiers de Gamarage. Hij was tevens de laatste feodale heer van Loenhout. Eind 1775 heeft E.H. Guilhelmus Van Cutsem met volmacht van de heer, de molen publiek verpacht aan de meest biedende. Peter De Bruyn deed het hoogste bod, voor 900 gulden begon hij aan zijn tweede pachttermijn. Hij heeft als molenaar moeilijke tijden meegemaakt. Op 25 mei 1768 verklaarden schout François Van Beeck, en de schepenen Jan Louis Aernouts, Jan Baptist Aernouts, Lenaert Bertel Peeters en Jan Peter Van Dijck, op verzoek van molenaar Peter De Bruyn, dat er maar twee veertelen haver en anderhalf veertel boekweit in voorraad was op de molen, en dat er in 't dorp en de omliggende dorpen van het Hertogdom Brabant geen gewassen meer te vinden waren. Een soortgelijke verklaring werd op 19 april 1771 afgelegd door pastoor Gosuinus Delgado en de schepenen Lenaert Peters en Jan Peter Van Dijck. Op vraag van Peter De Bruyn bezochten zij de molen en op de zolder vonden zij slechts 5 lopen rogge. De meeste inwoners van Loenhout waren volgens hun verklaring onvoorzien van graan en meel nodig voor hun huishouden. Een veertel was een zak van 79,627 l. korenmaat, een lopen was een schep of vaatje .
Peter De Bruyn heeft zijn tweede termijn niet uitgedaan, eind 1777 stopte hij als molenaar. Op 30 december 1777 werd er uitverkoop gehouden ten huyse van den korenwindmolen.Er werden twee spinnenwielen verkocht voor 7 stuivers, een grijze koe voor 33 gulden en 10 stuivers, een ploeg voor 5 gulden en 1 stuiver, een aerdkarre voor 8 gulden, een oerts voor 25 gulden en 5 stuivers, en eenen kackstoel voor 2 stuivers en 8 oordjes. Peter De Bruyn stierf op 13 juli 1797. Dymphna Van Meroden overleefde ook haar derde molenaar. In 1806 woonde zij in de Drij Zwaantjes op de Huffel bij haar schoonzoon burgemeester Jan Vergouwen. Volgens de secretaris was zij toen 86 jaar oud.
Peter De Bruyn werd vanaf 1778 als molenaar opgevolgd door Hendrik Bosschaerts, geboren in Lier. Hendrik en zijn vrouw Maria Van Bel hebben in Wechelderzande gewoond, hun twee kinderen werden daar geboren: Jan die ongehuwd bleef, en Anna Catharina die op 30 april 1787 trouwde met Christiaan Comperen. Waarschijnlijk heeft Hendrik ook in Wechelderzande de stiel van molenaar uitgeoefend. In het archief van de schepenbank bevindt zich een brief van de thesaurier-generaal van Brussel. Hij liet de dorpsoverheid weten dat molenaar Hendrik Bosschaerts een speciale vergunning kreeg om graan te halen in Zunderts Tereik en op de molen van Loenhout te malen en het meel terug naar Zundert te vervoeren. De dorpsoverheid moest er wel streng op toezien dat de molenaar van dit voordeel niet en zal misbruycken met te doen verscheyde gedobbleerde transporten van meel als dat het noodsaeclelijck soude sijn voor de consomptie van de inwoonderen van de huysen van 't Sunderts Tereyck. De schatbewaarder in Brussel was een vrome en vriendelijke man. Hij eindigde zijn brief met de woorden Seer speciale vrinden, God houdt Ulieden in sijne heylige bewaernisse. gegeven tot Brussel in den Raed van Domijnenen en Finantie den 22° 9ber 1783.
In 't meetboek van 1783 wordt de heer van Loenhout vermeld als de eigenaar van het perceel n° 435 een stuck land daer den windmolen op staet. Het perceel was 171 roeden of 57 aren groot en paalde ten zuiden en westen aan de straat (= huidige Molenakkerstraat en Bareelstraat) Bij het perceel n° 441 staat Heer van Loenhout het windmolenhuys. Dit perceel was 54 roeden of 18 aren groot. Ten noorden en westen ervan lag de straat. Hendrik Bosschaerts heeft 15 jaar lang het graan van de Loenhoutse bevolking gemalen. Eind 1792 stopte hij ermee. Hij is in Loenhout blijven wonen. Maria Van Bel stierf op 7 januari 1799 en Hendrik op 9 september 1802. Begin 1793 werd Jan Van den Wijngaert de molenaar. Voor de windmolen, huis met stal, schuur en bakhuis en gronden betaalde hij jaarlijks 1000 gulden pacht. Hij kwam van Antwerpen en was de zoon van Jan Van den Wijngaert en Aldegonda Janssens. Zijn moeder en zijn broers Daniel en Jozef die allen in Antwerpen woonden stelden als onderpand twee huizen in Antwerpen. Anna Catharina Woumans, vrouw van de molenaar, was afkomstig van de lillose polder Hun zes kinderen werden in Loenhout geboren tussen 1793 en 1800. Jan Van den Wijngaert was de laatste molenaar van het feodale tijdperk. In 1801 werd hij opgevolgd door Jan Van Tichelt.
De molenaars van de 19° eeuw
Na de afschaffing van het feodale systeem heeft de laatste heer van Loenhout Walckiers de Gamarage in 1799 de windmolen en al zijn andere bezittingen verkocht aan Petrus Stevens. De volgende 20 jaren zijn deze bezittingen verschillende keren van eigenaar veranderd. Jan Van den Wijngaert trok in 1801 met zijn gezin naar Brecht. Jan Van Tichelt werd nu de pachter van de windmolen. Hij werd in Wuustwezel geboren op 11 mei 1778 als zoon van Jacobus en Catharina Van Hooydonck. Op 11 juni 1804 trouwde hij met Petronella Poppelaers. Zij was van Zundert waar ze geboren werd op 28 januari 1768. Petronella was weduwe van Adriaan Dircken. Bij de volkstelling van 1816 werden als bewoners van het molenaarshuis opgegeven: Jan Van Tichelt, molenaar 38 jaar, zijn vrouw Petronella Poppelaers 48 jaar, hun twee kinderen Jacobus 9 jaar, Corneel 7 jaar, Helena Dircken 19 jaar, geboren in Rijsbergen, dochter van Petronella en haar eerste man. Verder woonden er nog drie knechten en drie meiden. Jan Van Tichelt is tot eind 1817 in Loenhout gebleven. Op 6 december 1817 werd er uitverkoop gehouden in het molenaarshuis. Het gezin verhuisde naar Groot Zundert waar Jan de molen pachtte. In Loenhout werd hij als molenaar opgevolgd door Huybrecht Lenaerts.
Huybrecht en zijn vrouw Catharina Van Gastel hebben na hun huwelijk vele jaren in Zundert gewoond. Huybrecht huurde de windmolen voor zijn zoon Adriaan. Deze huwde op 1 mei 1819 met Petronella Aernouts. In de huwelijksakte van de BS lezen we: Adriaan Lenaerts, geboren in Groot Zundert op 30 december 1793, molderszoon wonend in Loenhout, zoon van Huybrecht Lenaerts molder en van Catharina Van Gastel molderesse. De bruid Petronella Aernouts, geboren in Loenhout op 12 mei 1799, dochter van Cornelius Aernouts landbouwer en koopman in beesten, en van Cornelia Vermeiren… Adriaan Lenaerts werkte ruim 20 jaar op de molen. In 1830 woonden in 't molenaarshuis Adriaan en zijn vrouw Petronella met hun 5 kinderen, Catharina Van Gastel moeder Van Adriaan, en nog twee meiden en drie knechten. Petronella Aernouts stierf op 5 september 1834, en haar schoonmoeder Catharina Van Gastel 3 dagen later. Adriaan Lenaerts hertrouwde op 27 oktober 1836 met Jozefa Van de Wouwer. In januari 1839 kochten zij een huis in de Pastorijstraat nagelaten door Jan Baptist Van de Wouwer en Anna Maria Janssens, de ouders van Jozefa een huyzing hebbende keuken, drij kamers, twee bovenkamers, kelder, bakkerij met schuer, stal, plaats, werf en hof, groot 24 aren 90 ca, gelegen bij de pastorij Wijk E n° 717-718 en 719. Eind 1840 stopte Adriaan Lenaerts met zijn werk als molenaar. Op 10 december 1840 werd er uitverkoop gehouden. Adriaan verhuisde met zijn gezin naar de Pastorijstraat. Vanaf Kerstmis 1840 huurde Cornelis Van Dijck de windmolen en het molenaarshuis voor zijn zoon Adriaan.
De Amsterdamse bankiersfamilie Van Beeck-Vollenhoven was sinds 1822 eigenaar van de windmolen en alle andere goederen die toebehoord hadden aan de laatste heer van Loenhout Walckiers de Gamarage. Op 15 oktober 1841 verkochten zij al deze goederen: de windmolen, het kasteel met kasteeldomein en 10 boerderijen met in 't geheel 480 ha grond. Kopers waren de vier gebroeders Elsen van Antwerpen. Carolus Joannes Elsen kocht de windmolen en het huis eenen graenwindmolen met alle desselfs gaende, staende en draeyende werken,... met ene stede bestaende in schoone sterke huyzing, stal, schuer, wagenhuys, bakkeet en grond op 't Molenakker.
De nieuwe molenaar Adriaan Van Dijck werd geboren op de Tommelberg op 13 september 1813 als zoon van Cornelis Van Dijck en Anna Theresia Van Dijck. Hij trouwde op 28 december 1843 met Carolina Rommens van Wuustwezel. Adriaan was slechts 40 jaar oud toen hij op 18 januari 1854 overleed. Hij liet vijf minderjarige kinderen na. De weduwe Carolina Rommens kocht op 30 december 1854 de windmolen van Carolus Elsen voor 5.700F zonder gaende noch draeyende werk. Op 17 oktober 1855 huwde zij met Petrus Joannes Van Dijck, broer van haar eerste man. Rond Nieuwjaar 1856 verliet Carolina het molenaarshuis en verhuisde met haar gezin naar herberg De Kievit. Petrus Joannes Van Dijck, tweede man van Carolina, heeft niet lang de stiel van molenaar uitgeoefend. Hij stierf op 7 mei 1857, amper 31 jaar oud. Carolina Rommens stierf op 18 december 1858. Zij liet zes minderjarige kinderen achter. Het werk op de molen werd overgenomen door hun oom Dionijs Van Dijck en door Jozef Eyskens van Brecht. De meeste kinderen van Carolina zijn heel jong gestorven. Alleen Felix (°1846) en zijn halve broer Cornelis ( °1857) bleven over. Felix trouwde in 1869 met Theresia Bartholomeeusen. Hij werd de nieuwe molenaar, geholpen door Cornelis. Deze kocht op 28 mei 1879 brouwerij de Kroon en werd bierbrouwer. Hij verkocht aan zijn halfbroer Felix zijn deel in de windmolen en herberg De Kievit.
Felix Van Dijck was de laatste molenaar van de aloude windmolen. Terwijl zijn vrouw Theresia Bartholomeeusen de klanten bediende in herberg De Kievit nam Felix het werk op de molen voor zijn rekening tot deze in 1911 door een storm vernield werd. Felix Van Dijck overleefde zijn molen niet lang, hij overleed op 4 april 1916 en zijn vrouw op 7 januari 1928. Voor de huidige generatie behoort de windmolen tot het verre verleden. Alleen de naam Molenakker herinnert nog aan de vele molenaars die hier door de eeuwen heen gewerkt hebben ten dienste van de Loenhoutse dorpsgemeenschap.