Aanhef v.h. onderzoek (Rijksarch. Antw., Oud Gemeentearch. Loenh., bundel 1333)

Het liedje van Naentien Pellens (1675)

Dat in een bescheiden dorp als Loenhout vroeger niet alles alleen maar kommer en kwel was maar het er af en toe ook ludiek aan toe kon gaan bewijzen een aantal akten uit het oude archief van het dorp die wij konden aantreffen in de bewaard gebleven stukken uit de 17de eeuw.

De stadhouder voerde er in januari 1675 een 'informatie preparatoir', een beetje vergelijkbaar met wat het openbaar ministerie vandaag een vooronderzoek zou noemen. Daar het ons om de inhoud en het gebeuren op zich te doen is wijden wij hier evenwel niet verder uit over de formele rechtsgebruiken zoals die toentertijd waren. De aanleiding voor het onderzoek bestond erin dat er in de nieuwjaarsdagen in de straten en herbergen door een aantal jongelui een liedje gezongen werd, waarvan de tekst als aanstootgevend bevonden werd of zoals in aanhef van de 'informatie preparatoir' geschreven staat 'opt maecken ende singen van sekere schandeleuse liekens'.

Wat er dan allemaal in die tekst stond, kunt u verder in het artikel lezen, waar de tekst integraal wordt weergegeven zoals hij in de oude archiefstukken genoteerd werd. Zoals u zult merken is de tekst hier en daar vrij expliciet. Aanleiding tot de tekst was de geboorte van een natuurlijk kind, m.a.w. uit een relatie van niet gehuwde ouders. De geboorte waarover het gaat konden wij achterhalen uit de inschrijving in de doopregisters van Loenhout; het betreft de doop van Paulus Cornelius, zoon van Adamus van den Aerde (vulgo Adam van der Eert) en Adriana Pauwels Diercksen (vulgo Naentien Pellens), gedoopt in Loenhout op 15 november 1674. Het zingen speelde zich af rond nieuwjaar 1675.

Uit de tekst van het liedje kan opgemaakt worden dat, hoewel in het doopregister Adamus van den Aerde als vader ingeschreven werd, blijkbaar niet iedereen overtuigd was dat dit ook de echte vader was. Naentien Pellens had dan ook al 'een bepaald parcours afgelegd'. Zij moet reeds een kind gehad hebben dat Cornelis Diercx werd genoemd, maar deze geboorte konden wij nog niet achterhalen. Verder werd er ook op 17.11.1668 een kind van haar gedoopt, dat dan weer verwekt was door Claes Huybrecht Peter De Wijs. Dit kind kreeg dezelfde voornaam als de vader nl. Claes. Wij hebben dus kennis van minstens 3 onwettige kinderen bij 3 verschillende vaders. Tenslotte huwde Naentien in Loenhout op 04.11.1677 met Peter Michiel van Breda, uit welk huwelijk in Loenhout nog 3 kinderen gedoopt werden, Paulina op 15.05.1678, Michiel op 30.04.1680 en Pauwels op 29.06.1682. Als men deze levensloop ziet is het ook niet te verwonderen dat in het liedje op zeker moment gezongen wordt 'pauwels (Pauwels Diercksen, de vader van Naentien) terstond heeft het verkond dat men den vader niet en vond'. En dat de reputatie van onze Naentien twijfelachtig was kan men dan weer uit de zinsnede ‘sij was voor het heel gemeent’ (zij was er voor iedereen) afleiden.

De eerste persoon die verhoord werd was de 64 jaar oude Joos Deckers, vorster (soort bode / veldwachter) in Loenhout. Hij heeft zelf het bewuste liedje door de jongelui horen zingen, meer bepaald door Cornelis Jacob Kenis.

Tweede getuige Jan Cornelis Theuns, 41 jaar oud, heeft het liedje horen zingen door Frederik Philipsen, Jan Melssen Luijcx en Mattijs Antonis Mattijs Goossens. Volgens hem kwam er ook in voor ‘dat Naen Pellens gaf toeback en gelt noch inden sack’, dit hebben we echter in de tekst zoals die verder opgeschreven staat niet terug gevonden.

Jan Cornelissen van Elsacker, 20 jaar oud, verklaart het liedje te hebben horen zingen door Cornelis Jacob Kenis, en dit meer bepaald op nieuwjaarsdag, op Driekoningendag en ook de volgende dagen door de 'jonckheijt vergadert sijnde inde herberge de leeuw'. Hij geeft volgend stuk tekst weer: ‘laet ons gaen naer die cruijsbaen recht naer naentien pellens aen, die sal ons geven den toeback ende noch gelt inden sack, tegenover den arent woonter eenen met gecrolt haer draeght hem het kint thuis int pannehuijs’. We kunnen hierbij zijdelings opmerken dat dit tot heden de enige keer is dat wij in de archieven van Loenhout een aanwijzing tegenkwamen dat er in die tijd met nieuwjaar en drie koningen sprake was van feest en gezang.

Michiel Peeter van Antwerpen, 55 jaar oud, heeft het liedje horen zingen en vernam dat het gemaakt werd door Cornelis Jacob Kenis. Hij geeft volgend stuk tekst weer: ‘tegens over den arent daer woont den vaer hij draeght gecrold haer int pannehuijs men salt hem dragen thuis sa laet ons gaen soecken opde baen recht naer naentien pellens aen, daer sullen wij hebben gemack, die sal ons geven den toeback ende noch gelt inden sack, den cappellaen was geloopen om de vroevrauw het stont voorwaer wat schauw, item daer compter noch eenen vant oosteijnde die heeft oock een goet eijnde’. De getuige verklaart verder dat hij in herberg de leeuw Cornelis Jacob Kenis en Mattijs Anthonis Tijs Goossens nog een liedje heeft horen zingen op de wijze van de litanie en waarvan hij volgende tekst nog kan weergeven:

waer is mr Lambrecht ick ben hier uwen trauwen dienaer cnecht,
siet eens vuijt int oosten, westen, noorden ende suijden wat ons brengen de boeren opten dach van huijden
de boeren hebben ons een pennincxken gebracht
het pennincxken clinck, clanck, cloren u raeckelt den oven
sij hebben ons een henne gebrocht
u raeckelt den oven
sij hebben ons een ganse gebrocht
u raeckelt den oven

"...en nog veel meer andere dingen", aldus de getuige.

Michiel Cornelis Van Elsacker, 29 jaar oud, is waard in herberg 'de leeuw'. Hij herinnert zich nog bepaalde stukken uit het liedje, zoals ook de voorgaande getuigen zich nog herinnerden.

Gabriel Peeters, 30 jaar oud, verklaart dat Cornelis Jacob Kenis en Peeter Joris Jan Naessen bij hem zijn geweest en dat zij een liedje zongen van Naentien Pellens. Hij heeft dan de tekst gevraagd en ook schriftelijke gekregen van Peeter Jorissen (Naessen), en dan samen met hen het liedje gezongen. Het is dan ook dank zij deze Gabriel Peeters dat wij thans nog over die tekst beschikken.

Jan Bode, 20 jaar oud, was samen met Jan Antonissen van den Heuvel toen deze het bewuste liedje heeft gezongen. Jan van den Heuvel had de tekst gekregen van Gabriel Peeters, zoals deze zelf reeds verklaard had. Verder had Jan Bode ook kennis van het liedje dat reeds door getuige Michiel Peter van Antwerpen hierboven vermeld werd. Hij hoorde toen hij op de heuvel aan de kerk was dit zingen in de schuur van Jan Adriaen Roelen, het werd gezongen op de wijze van de litanie en het werd ‘de honts misse’ genoemd.

Dat het zingen van het liedje voor de gebroeders Kenis (Cornelis en Guilliam) echter nog andere gevolgen heeft gehad was door hen waarschijnlijk niet zo ingeschat. Bij het onderzoek bleek immers dat zij een jaar voordien 2 pistolen gestolen hadden uit de holsters van paarden van de ruiterij die toen in Wuustwezel en Loenhout was. Zekere Jan Adriaen Peeter Aerts bevond zich bij zijn oom Peeter Soetens alwaar een aantal ruiters gelegerd waren. Toen die vaststelden dat er pistolen verdwenen waren werd deze Jan Adriaen Peeter Aerts van de diefstal beschuldigd, en hoewel hij zijn onschuld volhield, werd hij door de ruiters vastgebonden en meegesleurd, geslagen, en diende hij nog 1,5 ducaton te betalen om vrij te komen. De pistolen waren echter in Loenhout weggenomen door Guilliam en Cornelis Jacob Kenis, en door deze laatste verkocht aan Mattijs Anthonis Mattijs Goossens, die ze op zijn beurt had doorverkocht aan Jan Mattijs Goossens.

Hierna volgt de tekst van het liedje, dat wij gemakshalve 'het liedje van Naentien Pellens' hebben genoemd. Gezien de verklaringen hierboven zal de tekst zoals hij effectief gezongen werd toch nog een beetje aangepast zijn:

meijskens die t begeert gevet u wel weerdt com luijstert naer t kint vander eerdt
hoe eene dochter is bevrucht ick sal u singen met genucht ende het is een wonder clucht
hoort wat datter is gebeurt achter het schrijve beurt
jonckmans gaet met u saet draget nu waer het cruijs staet (er staat letterlijk naer het cruijsstraet)
eenen jonckman daer gelost verseker het heeft hem veel gecost
en hij gaet noch wel gedost hij moet hondert ducatons geven voor de frons
den procureur had geen faveur die moest blijven buijten de deur
toens quamper een ander vrome siel die altemael oock wel onthiel
dat hij dickmael op heur viel ende haer oock soo wel de … sij selver … (onduidelijk)
foeije gij hoer sprack de moer ick meijndet het was eenen boer
het is eenen kerel al soo flucx en hij heeft eenen breen ruck
ende het is voorwaer geen truck
hij heeft het kint aen heur besteet eer het iemant weet
voor het ierste gerieff schreef hij eenen brieff aen naenken sijn soete lieff
ende tgaet bij haer al claer voor eenen tijt van sestien jaer ende ick segge u voorwaer
die het heeft geseet die daer wel van weet
pauwels is gegaen naer die cappelaen daer het kint werdt kersten gedaen
bij soo verre als hij begeert het kindt heet adam vander eert ende hij was oock niet verveert
het is mij alsoo geraije ick en weet geen vaer
pauwels terstont heeft het vercondt dat men den vader niet en vont
ende hij sprack al van gevuel den rechten vader is den kul ende hij wasser alsoo dul
ende hij heeft het speel verbruijt daer hij quam vuijt
de cappellaen was seer begaen doens hij hoorde dese vermaen
ende hij goncker alsoo trauw ter stont alsbij de vroevrauw ende het stont seer wonderschauw
dat hij daer soo vroeg lagh ende liep datmen noch sliep
wel dat kint is vande wint, is vande wint datmen den vader nijet en vint
naen sal hem wel vinden int openbaer hij woont inde plaets tegens over den aerent ende hij draegt gecrold haer
seijndt het hem daer weer thuis in het pannenhuijs
neent voorwaer het en is nijet claer dat hij is den rechten vaer
sij was voor het heel gemeent
daer quamt eens eenen vant oosteneijnt ende die hat noch een goet eijndt
maer seer dat hij toestiet het help toch nijet
soo menighe stoot in heuren schoot cleijne quamper vande groot
het is eenen dingen dat weet ick wel daer de meijskens cruijgen aff tgeswel ende het is al soo fel
maer het is al heel contant goet voorden brant
meijskens geseten is inde broeck sij hebbent liever als een coeck
principael gelijk dese naen daer sullen wij tsamen weer henen gaen soo dree alst is gedaen
weeral op het auwe spoer gelijck vante voor
verloss dan den dicken man die het gelt geeft hiervan
haut den wilden gast toch vast eer hijt op een ander weer verbrast
want hij doeget met getast want hij hevet eens gewaeght ... ongevraegt

Tot hier de tekst zoals genoteerd in de archieven.

Hoe het in deze zaak nog verder is afgelopen met onze zangers en liedjesschrijvers is ons jammer genoeg onbekend. Wel weten we dat Cornelis Kenis, die algemeen genoemd werd als de auteur van het liedje, gedoopt werd in Loenhout op 07.10.1654 als zoon van Jacob Kenis en Margriet Daniels. Zelf trok hij later naar Ekeren waar hij op 26.03.1681 in het huwelijk trad met Anna Wouters. Zij hadden er 2 kinderen en  verhuisden nadien naar Wilmarsdonk, waar zij nog minstens 2 kinderen hebben gekregen.