Bedrogen en ziek

  Terug naar overzicht

Eens kreeg ik bevel om een ordonnantie te dragen drie uren ver van mijn logies. De wegwijzer [gids], die ik meenam diende mij echter tot groot verdriet. Na een uur gemarcheerd te hebben vroegen wij aan een koornsnijder of wij nog ver van bet dorp verwijderd waren. Deze antwoordde "niedalekko" [het is niet wijd meer] en wees de weg doorheen een mastbos dat in brand stond. In het bos zijnde, zei mij de wegwijzer, dat hij er ook niet goed bekend was en dat hij de minst gevaarlijke weg zou zoeken. Hij zei, dat wij er niet konden passeren, doch dat hij terzijde een weg zou maken. Wat hij ook deed. Doch hij maakte een weg om te gaan lopen en liet mij alleen staan in het brandend bos. Na enige tijd in de duisternis gemarcheerd te hebben, zo werd ik doorheen de bomen een klein lichtje gewaar dat brandde op een watermolen. Daar aangekomen klopte ik op de deur, doch niemand antwoordde mij. Ik sprong wederom op mijn paard en reed naar het dorp, waar ik in de huizen ook niemand aantrof tenzij dode lichamen en enige zieken, die door vliegen en ander ongedierte werden opgevreten. Verder was in het dorp geen mens die in staat was om mij de weg te wijzen. Voortrijdend in het donker hoorde ik, na enige tijd gereden te hebben, enig gerucht in het hout en vond er de mensen uit het dorp, die nog in leven waren. Ik vroeg hen waarom zij niet in hun woonplaatsen bleven. Zij antwoordden mij, dat hun familieleden meestal gestorven waren van de ziekte die daar heerste, dat hun beesten gecrepeerd waren, dat zij in hun kaveten geen levensmiddelen hadden en verplicht waren voedsel te zoeken op het veld. Een hunner had nochtans de goedheid mij de weg te tonen en ik arriveerde 's morgens daar waar ik zijn moest. Een goede les: nooit te veel op een onbekende te vertrouwen.

Van Willenberg [Wielbark, Polen] trokken wij naar Warschau, maar in grote armoede, want wij vonden er geen levensmiddelen, vooral geen brood. Het was voor ons niet aangenaam, doch erger nog was het voor de inwoners. Al wat zij bezaten werd hen ontnomen. Niet alleen wat zij in voorraad hadden, doch ook nog datgene wat op het veld te wassen stond.

Warschau is een schone stad, waar men veel kooplieden aantreft, vooral joden. Er is een mooi kasteel en een heerlijke warande. Na daar een halve dag gerust te hebben, ontvingen wij bevel ons te begeven naar Piotrkow [Piotrków Trybunalski, Polen] en aldaar te blijven tot nader orde. Het is een klein stadje, doch redelijk fraai. Wij bleven er omtrent drie maanden. Ik werd er ziek en was genoodzaakt mij te laten onderzoeken door een dokter, die mij naar het hospitaal stuurde. Ik werd erheen gevoerd op een slechte Poolse wagen, getrokken door twee ossen. Drie maanden bleef ik in het hospitaal: in het begin had ik koorts, daarna leed ik aan geelzucht en tenslotte aan een platte ziekte. Ik peinsde zeer veel aan mijn beminde ouders en familie. Vooral als ik mezelf niet meer kon behelpen, herinnerde ik mij hoe mijn beminde moeder mij thuis diende en hielp. Ik dacht voortdurend dat mijn laatste uur gekomen was, doch na zo enige dagen geleden te hebben verlieten mij de koortsen tengevolge van de hulpmiddelen van een goede dokter en de goede medicijnen die ik van hem ontving. Deze dokter was een Brusselaar. Hij was vol goede zorgen voor mij.

Willenberg, Warschau, Piotrkow

  Terug naar overzicht