De laatste etappe (dec. 1814)

  Terug naar overzicht

Als wij van Bjelostock [Bialystok, Polen] vertrokken, stonden wij onder bevel van een Franse kapitein en hadden wij geen Russisch toezicht meer over ons transport. Ons transport was maar tweehonderd man sterk, zoals al de andere, die uit Bjelostock zijn vertrokken. Onze route liep door Tykocin, waar wij de Memel [Niemen] passeerden en Rusland verlieten. Ik bad God dat het de laatste maal mocht wezen dat ik die rivier moest passeren en het land van de Russen betreden.

Vandaar passeerden wij door Lomza, Novogrod [Nowogród, Polen], Ostralenka [Ostroleka, Polen], Waskow [Wyszkow, Polen], Paltuks [Pultusk, Poland], Plontis [Plonsk, Polen], alwaar wij de Weichsel passeerden, verder ging de tocht over Plots [Lodz, Polen], Goslui, Dombrowa, Kalich [Kalisz, Polen], waar wij over de Prosna trokken, dan Glogau‚ waar wij de Oder overschreidden, vandaar op Dresden, Leipzig, Lützen.

Bialystok, Tykocin, Lomza, Nowogrod, Ostroleka, Wyszkow, Pultusk, Plonsk, Lodz, Kalisz

Wij moesten God danken dat hij onze reis in de Bamis gesteld had, want anders hadden wij in Polen van armoede moeten sterven. Het brood was er zeer schaars. Wij aten uitsluitend groenten en wij ontvingen in de magazijnen oude beschuiten, die geheel beschimmeld en vervuurd waren. Ja, zij waren zo hard dat wij een ganse dag nodig hadden om ons rantsoen te kunnen verorberen. Zij konden niet gegeten worden zonder vooraf geweekt te zijn.

In Pruisen verging het ons redelijk wel en in Saksen ontvingen wij ons rantsoen vlees en brood, doch wij werden er ondergebracht in oude kazernen of oude gebouwen, die zij daarvoor hadden bereid. Men kan zich wel inbeelden hoe zindelijk zij waren: alle dagen nieuwe detachementen en nieuw ongedierte, dat eigen is aan krijgsgevangenen. Wij zagen onderweg nog vele dorpen, die helemaal afgebrand waren tengevolge van de oorlog en waarvan de inwoners gaten in de grond gegraven hadden om als schuilplaats te dienen. Ook vonden wij nog vele geraamten van krijgslieden en te allen kante putten die gevuld waren met dode lichamen, waarop men kalk had gestrooid om ze te doen vergaan. Vooral te Dresden, Leipzig en Lützen, waar er zo menigen begraven liggen.

Kalisz, Glogow, Dresden, Leipzig, Lützen, Weissenfels, Erfurt, Gotha, Eisenach, Fulda, Gelnhausen, Hanau en Frankfurt

Van Lützen ging onze tocht over Weissenfels, Erfurt, Gotha, Eisenach, Fulda, Gelnhausen, Hanau en Frankfurt, waar ik vernam, dat elkeen zijn vrijheid bekwam en mocht gaan waar het hem beliefde. Vernemend dat mijn vaderland niet meer toebehoorde aan de koning van Frankrijk, zo richtte ik mij tot de plaatscommandant hem vragend hoe de stand van zaken was. Hij zei mij, dat het niet noodzakelijk was naar Frankrijk te gaan, want dat zij daar geen verlof meer gaven en geen achterstel meer uitbetaalden en dat er een wet was, dat elk aan zijn eigen land moest teruggeschonken worden. Ik profiteerde van deze wet. De commandant vroeg mij of ik naar mijn vaderland wilde terugkeren. In dat geval zou hij een marschhevel klaar maken tegen 's anderendaags 's morgens en dat hij mij de leiding zou geven van twintig man, die ook naar hun vaderland terugkeerden. Ik antwoordde hem, dat ik hem daarop ogenblikkelijk geen bescheid kon geven en vroeg hem tijd tot 's anderendaags 's morgens. Doch 's avonds hadden vele van de Brabanders gehoord, dat zij vrij naar hun vaderland konden weerkeren en zij vroegen mij wat ik doen zou, er aan toevoegend: "Al wat Kenis doet, doen wij ook." Waarop ik zei: "Ik wil niemand beraden en ik vraag ook niet dat iemand mijn voorbeeld volgt." Doch 's morgens ging ik de plaatscommandant opzoeken en verzocht hem mijn marschhevel op te stellen. Wat hij deed.

Als het transport vergaderd was, zei ik allen dat ik de eer had hen te bedanken voor het goede gezelschap en voor de troost die ik van hen had genoten in de grote miserie en armoede, die wij samen met zo grote dapperheid hadden weten te doorstaan, vooral tijdens onze ziekten, als de Russen ons dagelijks kwamen vragen, of wij ons vaderland wilden afzweren en hun getrouw blijven, zoniet, dat zij onze armoede zouden vergroten. Waar hoe wij nog liever alle ellende en armoede verdroegen dan ons aan de Russen over te geven om voor altijd te blijven in Azië in een gebied dat gerekend wordt tot Klein-Siberië, waar wij zo getrouw bij malkander zijn gebleven en waar wij zo dikwijls gevoelige zuchten naar ons vaderland richtten en snakten naar het geluk dat wij alsdan verhoopten. Wij wensten elkander geluk, zegen en vrede in de schoot van de familie. Ik zegde hen adieu met tranen in de ogen en verliet mijn trouwe kameraden.

Nadat zij vertrokken waren, verzamelde ik mijn volk en vertrok ook met mijn detachement. Wij logeerden 's nachts te Königstein en reisden vandaar naar Limburg [a.d. Lahn], waar ik verzocht de gouverneur te spreken, wat mij toegestaan werd. Ik vroeg hem de goedheid te willen hebben een wagen te doen geven voor het vervoer van het detachement, dat al veertienhonderd uren had gereisd, komend uit Klein-Tartarije, voor enige tijd genaamd Klein-Siberië, en dat nu naar zijn vaderland terugkeerde. Hij gaf ons voldoening en wij ontvingen bij onze marschroute een order, dat ons toeliet op alle plaatsen een wagen met twee paarden op te eisen tot vervoer van gebrekkige krijgsgevangenen, die van de Aziatische grenzen weerkeerden naar hun vaderland.

Limburg [a.d. Lahn] is een kleine lelijke stad, nochtans is zij de hoofdstad van dat land.

Vandaar richtten wij onze weg op Koblenz, waar wij de Rijn passeerden en trokken zo naar Antwerpen over Andernach, Bonn, Keulen, Jülich, Aken, Maastricht, Leuven, Mechelen. Wij arriveerden te Antwerpen de [oningevuld] december 1815 [? 1814 lijkt aannemelijker] met nog een Antwerpenaar genaamd Joannes Weyers en meer anderen uit de omliggende dorpen.

Frankfurt, Königstein, Limburg, Koblenz, Andernach, Bonn, Keulen, Jülich, Aken, Maastricht, Leuven, Mechelen, Antwerpen

Te Antwerpen bood ik mij aan bij de plaatscommandant, die de goedheid had mij te vragen of ik mij wilde laten inlijven bij de Belgische Huzaren, mij belovend, dat ik mijn graad zou behouden. Ik bedankte hem met grote eerbied en verzocht hem mijn paspoort te willen afleveren om mij te laten weerkeren in de schoot van mijn familie. Hij kon zulks op dat ogenblik niet en vroeg mij eens terug te komen.

Ziende, dat mijn stukken niet aanstonds gereed zouden komen, zo schreef ik een brief aan mijn vader, hem meldend de gelukkige terugkeer van mijn ongelukkige reizen en de droefheid, die ik ondervond bij het vernemen van de dood van mijn allertederste moeder, hem verzoekend mij 's anderendaags, de dag vóór Kerstmis te komen halen, hetgeen mijn broeders deden.

Het was ook tijd dat mijn tocht geëindigd was, want mijn roebels begonnen te verminderen. Nochtans had ik omtrent de tien roebels of francs als ik in de schoot van mijn familie weerkeerde.

Handschrift Willem Kenis, slot. (transciptie: zie onderlijnde tekst)

  Terug naar overzicht