Harde tijd in Voronez (okt. 1812)

  Terug naar overzicht

In het gouvernement Woronesch passeerden wij de Don, waar het Kozakkenland begint. De inwoners van deze streek slapen in de zomer meestal onder de blauwe hemel. Zij leven zeer ongeregeld alsof zij wilde mensen waren. Hun voedsel is allesbehalve lekker. Zij zijn al tevreden als ze maar droog brood hebben met gerst. In hun woonplaatsen hebben zij slechts een oven waarin zij al hun spijzen koken. Zij mogen er maar 's morgens voor de zon vuur in stoken, want zo de politie gewaar werd, dat iemand tijdens de dag vuur maakte, dan zou hij zeker in de boet geslagen worden. Men ziet er dikwijls 's avonds, langsheen de rivierboorden of op afgelegen plaatsen, hun pot koken. Dat alles met het oog op de voorzichtigheid ten einde ongelukken van brand te voorkomen. De oven dient ook om op te slapen, want bedden kennen zij niet. Allen slapen op de oven, oud en jong en beide geslachten onder elkaar. Wordt de familie te groot, dan maken zij zoiets als een kleine zolder van planken, soms een weinig hoger dan de oven, waarop ze slapen, doch altijd zonder bed of enig ander gereedschap. Het is een goede vondst boven in hun kaveten te slapen, want de hitte is steeds boven in de kaveet. Men zou onderaan bevriezen, terwijl het boven heel warm is. Als zij eerst hun deuren en de gaten, langswaar de rook buitengaat, gesloten hadden, dan konden zij het niet in hun woning uithouden. Maar ze liepen gauw omhoog en zweetten alsof zij gebraden werden, zeggend dat zulks hun lang leven was.

Voronezj

Men vindt er zeer veel oude mensen, die nooit meer van hun oven komen en die naar de rook stinken als een oude ham. Men mag vrij zeggen, dat een Rus op de oven wordt gewonnen en geboren en er op sterft. Als zij malkander gaan bezoeken, of er komt een vreemdeling in de kaveet, dan wordt hun de oven aangeboden en de gast gaat daar op liggen en slaapt alsof hij van de familie was. En wat de kleine kinderen aangaat, daar hebben zij een kleine hangmat voor. Dat zijn twee stokken van twee voet lang, aan dewelke zij een stuk lijnwaad naaien zo breed dat de stokken bijna anderhalve voet van malkander zijn. Zij binden aan iedere hoek een koord, zo in de vorm van een schaal en hangen het aan een haak boven in de kaveet. Zij leggen het kind daarin. Als het schreit dan stoten zij er eens tegen en dan zwiert het, alsof het gewiegd werd. Dat is zeer gemakkelijk, want als zij naar hun werk gaan op het veld, dan nemen zij het kind in de hangmat op hun rug en dragen het mee. Op het veld steken zij drie staken, die zij boven hij malkander binden, hangen het kind daar weerom in en stoten er tegen als het nodig is.

Woronesch is een grote stad, doch niet zeer bevolkt, met een schoon kasteel, gelegen aan de rivier met dezelfde naam. Wij logeerden er in een oude suikerbakkerij en hadden er maar amper vrijheid genoeg om aan onze noodzakelijkheden buiten te voldoen of om levensmiddelen te gaan kopen. Het was daar dat de moed ons begaf en dat wij naar de dood verlangden. Wij konden er gaar niets bekomen. Het was de inwoners niet veroorloofd ons iets te verkopen en zij lieten er ons acht dagen zonder levensmiddelen of zonder onze soldij te betalen. Ik was zelfs verplicht de jagers van onze compagnie in het leven te houden en hun geld voor te schieten om brood te kopen, hetwelk de soldaten, die bij ons de wacht hadden, voor de gevangenen gingen halen. Men kan wel denken hoe zij de gevangenen het brood aanrekenden. Zij moesten het eens zo duur als bij de inwoners betalen.

Wij waren onder in de kelder gelogeerd en hadden maar nauwelijks plaats genoeg opdat de ene naast de andere zou kunnen liggen. Het stro was zo kort als snijling en men kan zich inbeelden hoe het met de reinheid gesteld was.

Na omtrent drie weken zo opgesloten geweest te zijn, verkregen wij toelating om op de bovenplaatsen te logeren en de kelder, die wij verlieten, moest verder dienen voor de transporten die er dagelijks passeerden. Die werden daar opgesloten en ontvingen dikwijls nog geen water om hun dorst te lessen. Ja, zij moesten er wel grote armoede lijden, want, als zij in en uit het kot gingen, dan zochten zij de schillen van de vruchten, die misschien meer dan veertien dagen in en op de mestput gelegen hadden en aten dat om hun honger te stillen. Later ontvingen wij 's avonds dikwijls verlof om een uur te wandelen om lucht te scheppen op de plaats, die drie à vier roeden groot was. Dan kwamen er vaak enige inwoners die toelating hadden om bij ons te komen en die brachten dan wat voedsel mee, zoals brood, dat zij in stukken sneden en het zo onder de troep wierpen. Het was verschrikkelijk om aan te zien, want wij zouden malkander wel verscheurd hebben om een stukje brood. Men bemerkte ook dat de armoede grote ziekten veroorzaakte, zodat er elke dag stierven. Men zag er op de grond liggen en vergaan, zonder dat zij iets mankeerden, zij waren alleen verzwakt van armoede. Het was niet mogelijk dat wij daar konden blijven, zonder dat een besmettelijke ziekte zou uitbreken. Moest een vreemdeling onze koten bezocht hebben, het was zeker dat hij zou bezweken zijn van de stank, om niet te spreken over de ongedierten, die bij sommigen in zo groot getal huisden, dat zij gaten uit het lichaam aten en de strooikens konden wegdragen. Ik mocht mij wederom gelukkig achten nog wat geld te hebben en mijn kameraden te kunnen bijstaan in hun nood. Ongetwijfeld hadden zij moeten sterven van gebrek indien niemand in staat was geweest hulp te verlenen. Ik aanzag mij als een welgesteld man in al mijn armoede, want ik had nog geld en klederen en lijnwaad om mij te verschonen, terwijl er zovelen waren, die in maanden en maanden geen verschoning hadden gehad.

  Terug naar overzicht