Naar Tsjernihiv, Oekraïne (aug. 1812)

  Terug naar overzicht

Tijdens de nacht kwamen er enige wagens om ons, gekwetsten, op te laden, echter niet alle, want enige werden te water getransporteerd. Deze waren nog ongelukkiger dan wij, want zij werden gewoon op houten vlotten gezet die zeer slecht gebouwd waren, zodat zij tot half de benen in het water stonden.

De 28ste juli arriveerden wij te Bicholowsterra [Bykhaw, Wit-Rusland?], waar wij in een oude schaapstal gelogeerd waren. Het was daar dat wij begonnen te beseffen hoe rampzalig het was krijgsgevangen te zijn, zonder voorraden en zonder levensmiddelen, zonder steun en zonder bescherming, zonder geld en zonder moed. Waren er hier of daar nog enigen, die ons hun goed bart zouden getoond hebben, dan werden zij van ons verwijderd en was het hun niet toegelaten ons te benaderen om hun barmhartigheid te uiten.

Dezelfde avond ontving de Russische kapitein order om seffens te vertrekken, want dat het Franse leger naderde en op onze weg zagen wij de Kozakken langs alle zijden door de Dnieper zwemmen en ook al hun magazijnen verbranden. Hun bagage hadden zij op kemels geladen, die zij verder Rusland in transporteerden. Men zag ook vele gekwetsten terugkeren, die de 23ste gekwetst waren, want twee dagen na onze gevangenneming waren er zware slagen geleverd tengevolge van dewelke geheel de Russische Armée buiten staat van vechten was gesteld. Wij ontmoetten ook enige regimenten Kalmukken en Kirgiezen, die voor handgeweer een handboog hadden en in plaats van een patroontas een bundel pijlen op de rug. Zij waren niet aangenaam om rieken, want zij hadden veel paardenvlees op hun paarden gebonden. Het was geheel bedorven, doch het is dan dat zij het lekker vinden. Zij waren zeer slecht van paardenuitrusting. Uniformen hadden zij niet. Hun kleding bestond uit enige pelsen. Zij waren zwart van aangezicht, hadden zeer kleine oogskens, doch waren groot en struis van gestalte.

Op omtrent een uur afstand van de stad Bicholownowa [Bykhaw, Wit-Rusland?], ontving de kapitein van het transport een brief van de gouverneur, hem aansporend tot spoed, want dat het Franse leger seffens in de stad mocht verwacht worden. Dit stadje ligt aan de Dnieper. Het land is er zeer vruchtbaar. Men vindt er schone beemden langsheen de rivier.

Nadat wij een hele dag waren voortgedreven, arriveerden wij aan een klein dorpken waar wij wederom in een schaapstal gelogeerd werden. Wij werden erin gedreven alsof wij schapen zouden geweest zijn. Wij bleven er wederom niet lang, want de positie van het leger liet zulks niet toe. Ja, wij hoopten zelfs nog, dat wij elk ogenblik door het Franse leger zouden hernomen worden. Vandaar vertrokken wij naar Rogata [Rahachow, Wit-Rusland?], een klein stadje, waar wij hoorden dat Tschernigow [Chernihiv, Chernihivs'ka oblast, Oekraïne] onze plaats van bestemming was. Wij trokken door Rogatchew [Rahachow, Wit-Rusland], Shlobin [Žlobin, Wit-Rusland], Sterze [Strešyn, Wit-Rusland], Gorwal, Rjetschiza [Rečyca, Wit-Rusland], Fastowyka, Cholmytsch, Loyev [Loyew, Wit-Rusland], Rjepkt [Ripky, Chernihivs'ka oblast, Oekraïne] en Boitschetz.

Het Gouvernement Tschernigow is zeer groot en vruchtbaar in granen en fruit. Men vindt er ook vele mastbossen. De inwoners zijn er zeer onrein, vooral de joden, die er in dat gouvernement in overvloed zijn.

De 3de Augustus 1812 arriveerden wij te Shlobin [Žlobin, Wit-Rusland], waar wij rustdag hielden. Wij werden er gelogeerd naast de rivier, wat ons zeer wel van pas kwam om ons te reinigen, want tot dan toe hadden wij steeds onderkomen gehad in rijstallen, neerhoven of slechte en vuile gebouwen en hadden wij meestal op de grond moeten slapen. Als wij 's avonds ergens aankwamen, dan werden wij 's nachts bewaakt door mannen van onze escorte en door een boerenwacht. Wij hadden zelfs niet de vrijheid om aan onze natuurlijke behoeften te voldoen buiten de plaats waar wij moesten slapen, laat staan dat het ons zou geoorloofd geweest zijn levensmiddelen te gaan kopen of water te halen. Ja, het gebeurde wel eens, dat het al laat in de avond was vooraleer wij water te drinken kregen, dat door de inwoners in bakken en tonnen bij ons werd gebracht. Het was schromelijk om zien hoe eenieder, als het water aangevoerd werd er naartoe liep, al kermend, soms tot vechtens toe, om toch maar wat water te kunnen drinken. Als het gebeurde dat de inwoners ons iets verkochten, dan was het zo duur, dat wij het niet konden betalen. Wij waren al gelukkig als wij een stuk brood met helder water hadden.

Laat ons van de reinheid niet spreken. Ik was zeer benieuwd te weten waarom de Russische soldaten, die ons vervoerden en begeleidden, elke avond met drie of vier een klein vuurken brandden. Op een avond deed ik alsof ik grote koude had en vroeg hen om mij wat te mogen verwarmen, wat zij mij toelieten. Zij begonnen toen wederom hun hemd uit te trekken, hielden het boven het vuur: de een met de mouwen, de andere met de slippen. Het blonk tegen de vlam alsof het verguld was, zulks vanwege de talrijke neten. Nadat zij het wat gewarmd hadden, begonnen zij er mede te schudden en het kraakte in het vuur alsof men er een handvol zout in geworpen had. Zo kunt u wel peinzen hoe het met de arme gevangenen gesteld was, die niets hadden om zich te reinigen of zich te verschonen.

Ons traktement in het gouvernement Tschernigow was ongeveer zes oort Brabants, doch wij werden in papieren geld betaald, waarop wij veel moesten verliezen. De levensmiddelen moesten wij bovendien zeer duur betalen, want wij hadden in het begin geen toelating om er te gaan kopen bij de burgers. Als het eens gebeurde, dat het mij en enige van mijn kameraden, die ook wachtmeester waren, geoorloofd werd om levensmiddelen te gaan zoeken onder begeleiding van een Russische soldaat, dan waren de inwoners zó tegen ons verbitterd, dat zij ons niets wilden verkopen, zeggend, dat wij er geen waard waren. Tenzij de joden, die altijd bereid waren tot verkopen, maar zo duur dat wij voor ons geld geen brood genoeg konden bekomen.

De 20ste augustus arriveerden wij te Boitschetz, waar wij twee dagen bleven omdat onze plaats nog niet bereid was.

Te Tschernigow werden wij geschouwd door de Gouverneur, die ons troostte en zei, dat hij voor ons zorg zou dragen. Wij werden er gelogeerd op het neerhof van een jood, waar ook zijn koeien en hoornvee verblijf hielden. Wij werden bewaakt door een Russische wacht, zonder te mogen uitgaan, tenzij als wij een toelating bekwamen van de gouverneur, doch nooit zonder escorte.

Tschernigow is een grote stad met zeer veel, meestal arme joden. De bevolking van de stad is niet in verhouding tot haar grootte. Gedurende de tijd die wij daar doorbrachten, omtrent drie weken, was het weder zo slecht, dat wij schier nooit droog waren.

  Terug naar overzicht