Slag bij Wagram (juli 1809)

  Terug naar overzicht

Na aldaar [Raab] enige uren verpoosd te hebben, ontvingen wij orders ons te begeven naar het "Île de Napoléon" aan de Donau. Op een uur afstand van het eiland werden er posten uitgezet en ontvingen wij wijn en levensmiddelen, die vanuit Hongarije meegebracht waren. Want voedsel was daar in overvloed. Nadat wij ons tegoed hadden gedaan, vooral aan wijn, zagen wij van alle zijden de escadrons en de bataillons oprukken om zich te verzamelen op hetzelfde punt, zodat wij konden vermoeden dat er iets gebeuren zou. Doormarcherend zagen wij te allen kant onze medebroeders in het gelid, verlangend naar de strijd. Zij waren geheel verarmd want zij hadden geen levensmiddelen bekomen, zoals degenen die vanuit Hongarije kwamen. Wij, die van alles voorzien waren, achtten ons zeer gelukkig.

De 4de augustus [lees: juli] daags voor wij de tweede maal over de Donau zijn gegaan, arriveerden wij 's avonds rond negen uur op het eiland genaamd "Île de Napoléon", waar wij niets zagen dan soldaten en krijgsgereedschap en de Keizer Napoleon, als een held, vliegend van het een regiment naar het ander en hen revue passerend.

Handschrift Willem Kenis (transcriptie: zie onderlijning)

Doch het ongeluk wilde, dat wij nog veel te lijden hadden van het schromelijk kwaad weder. Ja, het donderde, bliksemde, hagelde en regende alsof het de laatste dag zou geweest zijn. Daarenboven stormde de wind zodanig, dat de bomen uit de grond werden gerukt. Wij bivakkeerden in een bos van niets anders dan mastbomen. Het was ons geoorloofd vuur te maken, maar het regende zozeer dat het onmogelijk was het hout te doen branden. Nochtans enige van de jagers hielden vol en slaagden er in te stoken. Zij presenteerden mij een stuk vlees dat zij op de takken wilden braden. Wij waren nog gelukkig als wij ons lot vergeleken met dat van onze kameraden, die reeds zolange tijd in bet bos gekampeerd hadden. Toen wij zagen dat elk ogenblik de gloeiende bommen door de lucht vlogen, kregen wij de overtuiging dat een verschrikkelijke dag aanstaande was.

Rond twee uur richtten wij ons naar de rivier. Wij waren zó nat, dat wij niets droog meer aan ons lichaam hadden. Wij bemerkten overal water en slijk en de voorbereiding van een ongelukkige dag.

Aan de brug gekomen, die voor het paardenvolk bestemd was, zagen wij aan de overzijde van de Donau de Oostenrijkse troepen in zo dichte gelederen alsof het wolken waren. De brug gelegd zijnde, passeerden wij voor de tweede maal de Donau zoveel de brug maar dragen kon. Zodra wij overgetrokken waren werd er gecommandeerd de escadrons te vormen en het gevecht aan te gaan. Na enige tijd gevochten te hebben, werd er bevel gegeven tot chargeren en wij richtten ons naar onze rechterzijde waar enige kanonnen gericht stonden. Het was een ongelukkig ogenblik voor ons regiment. Ziende dat het tijd werd, zo zei ik aan mijn linker kameraad: "Laat ons nog eens drinken." Ik bood hem een fles wijn aan en, zodra wij gedronken hadden, gingen wij, na het commando, tot de charge over in de rechtse richting. De bommen en ballen vlogen er zo dicht alsof het hagel was. Het ongeluk wilde, dat een kanonbal mijn paard trof, dat dood ten gronde viel. Mijn kameraden waren verplicht mij te bevrijden. Zelf niet gekwetst zijnde, richtte ik mij op en sneed de mantelhouder van mijn zadel. Wetend, dat het niet geraadzaam was daar onbereden te blijven, zo trok ik mij terug over de Donau, waar ik meerdere van mijn kameraden ontmoette die eveneens hun paard verloren hadden, ja, vier links van mij, en ik trof er één aan, die gekwetst was, doch die nog een goed paard bezat. Ik zei hem: "Ga naar het hospitaal en geef mij uw paard, met hetwelk ik mijn dienst zal voleinden." Ik deed zulks, doch bracht de nacht door op het eiland. 's Anderendaags 's morgens, de 6de [juli] reed ik wederom naar het regiment en bemerkte onderweg de gevolgen van de slagen die er geleverd waren: overal verspreid lagen doden en gekwetsten.

Het was ongelukkig voor de inwoners van Wagram [Deutsch-Wagram, Oostenrijk] en Essling, die hun huizen in vuur en vlam zagen opgaan, doch erger nog was het als men moest aanzien hoe menig duizend man er het leven heeft gelaten en begraven ligt onder de puinhopen. Men zag overal dode lichamen op elkaar gestapeld. Laat ons niet spreken van de schone oogst, van al de andere vruchten, die men daar vond, helemaal geruïneerd, zodat het niet genoeg was de inwoners beroofd te zien van al hetgeen zij liggen en roeren hadden, maar bovendien nog van hetgeen zij te veld hadden staan. Wij lieten hun niets achter dan armoede en verdriet.

De "armée" naderend, hoorde ik overal gekerm, bombardement van kanonnen en schoten van handgeweren, zag ik overal rook, zo dicht als donderwolken, verlicht met de gloed van brandende dorpen, alsof het weerlicht was.

Omtrent het middaguur bij het regiment gekomen, vond ik de ene dood, de andere gekwetst of krijgsgevangen en geheel het regiment in wanorde. Wij zetten de dag voort al vechtend tot laat in de avond, na nog enige malen gechargeerd te hebben en bereikten de voet van de berg op de weg naar Znaïm [Znojmo, Tsjechië], alwaar de vijand zijn positie hernam en wij verplicht waren te kamperen in het graan.

Toen het bijna middernacht was, kwam er een vals alarm. Eenieder was op zijn hoede. Men zei dat wij omsingeld waren en dat wij ons krijgsgevangen moesten geven. Wij bleven aldus tot bij het krieken van de dag en zetten dan het gevecht voort tot nabij een klein stadje, genaamd [niet ingevuld], hetwelk wij innamen, doch met verlies van veel volk.

De 7de 's morgens ontvingen wij order van de generaal om verder door te dringen, zodat wij die dag nog verscheidene zware slagen leverden. Eer het avond was, was ons regiment geheel in désordre, evenals gans de brigade. Daar was noch generaal, noch kolonel, noch majoor, noch escadronchef meer. Allen waren gekwetst of gesneuveld en een kapitein deed dienst als brigade-generaal.

De 8ste [juli] komt een parlementair, gezonden door de prins van Liechtenstein [?], verzoekend om vrije doortocht voor de Prins, hetwelk hem geoorloofd werd. De prins, daar zijnde, werd ontvangen naar gewoonte. Hij complimenteerde ons wegens de schoonheid van ons leger en de natie en zegde, dat het de derde maal was dat hij ging als onderhandelaar om regelingen te treffen en dat hij hoopte over korte tijd enig nieuws te hebben voor het leger aangaande de vrede of de stilstand van wapens.

Eenmaal dat de prins voorbij was, ontstak het vuur wederom te allen kant en wij vochten verder tot in de avond, niet ver van..., een klein stadje dat tweemaal in as is gelegd en waar wij duizenden doden vonden, zowel burgers als militairen. Wij kampeerden daar, nabij die stad, en herbegonnen 's anderendaags 's morgens, voor het krieken van de dag, de tocht tot bij een dorp, niet ver van Znaïm [Znojmo, Tsjechië], aan de rivier. Bevolen werd de brug te visiteren om te zien of zij niet afgebroken was. Maar als ik het dorp naderde schoot men door deuren en vensters, zodat ik verplicht was terug te keren en rapport uit te brengen. Wij vertoefden enige tijd en ik kreeg opnieuw bevel om op verkenning te gaan, ditmaal omtrent twee uren vandaar aan de linker kant van de armée. Ik had echter het ongeluk onderweg onpasselijk te worden en ik was genoodzaakt in het graan te blijven liggen tot de koorts wat afnam. Een weinig hersteld zijnde, zo richtte ik mij wederom naar het regiment voortgaande op het geschut van het kanon en ik trok door enige dorpkens, die geheel leeggeplunderd waren en waar ik geen inwoner meer aantrof. Tegen de avond stond ik zeer verwonderd geen geschut meer te horen, niet wetend wat dat kon betekenen. Maar 's morgens vroeg vernam ik met grote vreugde dat er wapenstilstand was. Als ik het regiment terugvond, kreeg ik order van richting te veranderen en de rivier over te steken, maar de brug was zo sterk belemmerd door doden en gekwetsten, dat het onmogelijk was er over te geraken, zodat wij verplicht waren met onze paarden door de rivier te zwemmen. Per ongeluk zijn er enigen verdronken.

Napoleon in de slag bij Wagram, geschilderd door Horace Vernet

  Terug naar overzicht