E.P. Jozef Vissers vertrekt naar Kongo op 15/9/1925 (foto M. Leunen)

Br. Jozef Van Tiggel 1875-1944

  Terug naar overzicht

  • Lazarist
  • Geboren te Loenhout op 18/1/1875
  • Trad in te Wernhoutsburg 1/2/1902
  • Legde de geloften af 2/2/1904
  • Aankomst te Shanghai (China) op 7/9/1905
  • Tweede afreis uit Marseille op 23/4/1925
  • Overleed te Tien-Tsin op 29/3/1944

In de catechismus en op de gemeenteschool was Jefke iedereen te vlug af en zo verwonderde het niemand dat ze hem op school deden bij de paters van het "Holland Kantoor".

Maar stilzitten was niets voor die lustige buitenjongen en lang hield hij het er niet uit: hij maakte zijn pakje en vader Van Tiggel kon zijn zoontje komen terughalen met het gerij. Thuis was er echter geen werk voor al de jongens en Jef trok de boer op.

Sterk was hij en lenig, en ook een beetje naar de plezante kant: de schooljongens amuseerde hij met zijn grappen en aardige toeren. Met een ladder in evenwicht op zijn neus kon hij driemaal rond de schuur wandelen.

Jef was ook de gevreesde "man met de pezerik". Als hij met dat geducht wapen in de hand aan het hoofd van zijn bende optrok, gingen de "koeterkes" van Wezel wel opzij. Al goed dat er toen in Loenhout nog veel hei was, waar hij zijn krachten kon meten met een waardige tegenstander. En onder het kraken van de ruigste maststronken begon hij aan zijn toekomst te denken.

De paters van Wernhoutsburg waren hem nog niet helemaal uit het gedacht: hij ging er nog regelmatig naartoe, soms met heel de "harmonie" om er een serenade te geven en liedjes te zingen. Jef zong de solo's van: "Ze gingen prot... prot... prot... protesteren..." En wie weet drromde hij toen reeds niet van China?

Pater Van Dyck was in de jaren 1896-97 thuis geweest en in dat boerendorpje werden zijn verhalen over het geheimzinnige oosten voortverteld van haard tot haard. Wat zien we? Rond 1900 spreekt Jef van binnen te gaan als broeder bij de Lazaristen. "Ge doet er uw goesting mee", zei vader Van Tiggel: "Als onze sus eruit loot, moogt ge vertrekken." En Sus lootte zich eruit en op 1 februari 1902 pakte Jef zijn spullne in: een paar hemden, een goeie warme borstrok en enkele rooi zakdoeken tegen 't zweet en de snotvallingen. Zonder veel tralala, met het stenen pijpke tussen de tanden en 't pakske onder den arm, trok hij over de vonder langs de Laren naar 't klooster.

't Was nog de "uitvaart" niet, hoor! Dat het leven voor hem toen pas begon, gaat ge dadelijk vernemen. In Wernhout deed hij zijn noviciaat: de bekommernissen van de wereld zet ge opzij en ge zoekt uw amusement bij Ons Heer en bij uw medebroeders, die allen aan't zelfde zeel trekken, zoals vader en moeder met heel de bende dat thuis ook deden.

Ondertussen hadden de Lazaristen in Panningen (Holl. Limburg) een oud afgedekt zusterklooster aangekocht en broeder Jef werd ernaartoe gestuurd in de zomer van 1903. Hij was er helemaal op zijn plaats, want er moest nog heel wat omgetimmerd en verbouwd worden eer het kon dienen voor studiehuis. Hard werken is zijn lang leven: dat verschaft hem goede appetijt en vaste slaap.

Op 'n zekere morgen was hij echter nog niet uitgeslapen en onder de mis dommelde hij weer zoetjes in: binst het evangelie stond hij rechtop te dromen dat er een muis onder de banken wegritselde. "'n Muis, pakt ze!" roept hij hardop en meteen duikt hij onder de banken door en doet greep in het ijle. Een bluts in het hoofd maakt hem klaar wakker: dat was de eerste muis, die hem ontsnapte.

Bij die bouwwerken moest er eens een zware arduinen blok versjouwd worden. Vier arbeiders - en dat zullen toch ook geen eerste communicantjes geweest zijn - konden hem niet van zijn plaats krijgen. Broeder Jef stroopte zijn mouwen op, spuwde eens in zijn handen en bracht dat zaakje in één, twee drie op zijn plaats.

Zo verliepen enkele jaartjes en begin-1905 kreeg hij zijn benoeming voor China. Vlug afscheid genomen bij vader en moeder en dan voor zes à zeven weken de boot op. Op 7 september 1905 stapte hij aan wal te Shanghai en was meteen ter bestemming. In die havenstad heeft hij drie jaar gewerkt op de prokuur om er van oudere medebroeder de stiel te leren: eerst de taal en de Chinese omgangsvormen. Men moet er tien jaar geweest zijn eer men ze begint te kennen en eer ge erover moogt meeklappen.

In 1908 heeft hij genoeg geleerd en gezien om op zijn eigen te boeren en de oversten stuurden hem naar de prokuur in Tientsin, in de buurt van Peking. Toen hij er aankwam, was het een groot dorp met een haven waar het krioelde van Chinese jonken, die de goederen van de Europese boten verder het land inbrachten langs de Gele Stroom (de Pé-ho). Nu telt Tientsin meer inwoners dan Groot-Antwerpen. De Europese mogendheden hadden er hun concessie, waar ambassadeurs, handelslui en avonturiers samentroepten. De Lazaristen hadden in de Franse vergunning een prokuur, waar al de missionarissen, op reis naar Noord-China, overnachtten tijdens hun oponthoud in de haven. Een verblijf van 36 jaren in die stad zal wel volstaan om van broeder Jef een stuk Tientsin te maken. Ge moogt aan gelijk wie van de missionarissen van Noord-China vragen: "Kent gij broeder Van Tiggel?" en hij zal zeggen: "Ja." want ze hebben allen met hem te doen gehad.

Bij zijn aankomst was de prokuur ondergebracht in de pastorij: dat werd te klein en broeder Jef kon al beginnen met plannen te maken voor een afzonderlijk gebouw. In 1913 begon hij aan "zijn" prokuur volgens zijn plannen. En 't zou iets zeer gerieflijk worden met de nodige kamers voor de reizigers, met ruime kelders en ook woongelegenheid voor de bedienden.

Werk had hij er genoeg: als een missionaris in het binnenland iets nodig had, al was het maar wat nagels, moest hij dat gaan zoeken in de bazars van Tientsin en ervoor zorgen dat het ter bestemming kwam. Geregeld moest hij naar de haven om nieuw aangekomenen af te halen. Als er kisten met de boot meekwamen, moest hij ermee naar de douane. Die waren over't algemeen nogal inschikkelijk: hij wist ook langs welke kant men ze moest aanpakken. Eén keer, toen er wrijvingen waren tussen China en de Europese staten, ging hij met enkele rick-shaws (de taxi van de oosterse steden, een karretje op twee fietswielen, getrokken door een Chinees) enkele kisten afhalen. De douane wilde nu per force weten wat er inzat en de taxivoerders durfden niet voortgaan op het aandringen van broeder Jef uit schrik vaan een proces. Er zat niets anders op dan de vracht zelf naar huis te doen. Hij wringt zich tussen de berries en onder het verwonderde ook van de douane trekt hij ervanonder met heel het boeltje.

Met die Chinese taxi's heeft hij ook heel wat last gehad, want hij was ook juist geen pluimgewicht. Als hij er eentje vroeg om bv. naar de haven te rijden, trok de voerder zijn spleetogen eens open: "Hoe geraakt die man op mijn karretje en hoe kom ik daarmee aan de haven?" Meer dan eens is het dan ook gebeurd dat de treeplank in twee krakte als hij zijn voet op de plank zette. Ondanks heftig protest moest hij geregeld dubbele tarief betalen.

Hij kende de Chinezen door en door: de missiën hadden in de stad verschillende huizen die ze verhuurden en broeder Jef moest de huur gaan afhalen. Als 't van betalen is, zit de geldbeugel bij de Chinezen heel diep en 't is maar met lang prossen en schoon oogskens trekken dat gij hem kunt doen bovenhalen.

Regelmatig kwamen er missionarissen van alle pluimages die, wachtende op een gelegenheid om verder te reizen, enkele dagen in de prokuur verbleven. Broeder Jef was er de geknipte man voor om hen dadelijk het gevoelen te geven van thuis te zijn. Hij sprak vloeiend Chinees, Vlaams, Frans, trok zich heel goed uit de slag in het Duits en het Engels en als het met één van de vijf niet pakte kon hij nog altijd zijn woord doen in het Latijn. Het bier dat hij brouwde in een hoekje van de kelder, kwam zeer goed van pas in de hete en droge zomers van Tientsin: het was om heimwee te krijgen naar een pint schuimende gersten uit Vlaanderen. De miswijn voor heel Noord-China werd door hem gemaakt en op flessen getrokken. De flessen stopte hij met de hand, zonder daarvoor het toestel te gebruiken: met één slag van zijn vuist zat de stop erop. Zijn Chinese helper probeerde hem na te doen: met een verstuikte duim kwam hij ervan af en heeft het nooit meer geprobeerd.

Dat hij sterk was, ondervonden ook de twee Chinezen die eens een bezoekje hadden gebracht aan de kerk van de H. Lodewijk. Broeder Jef zag hen uit de kerk komen met twee zware pakken: daar was iets niet in de haak. Met zijn breed gestel sloot hij het poortje, de enige uitweg, af. Van krommen haas gebarend wilden de twee kerels langs hem doorschuiven, maar hij had ze al vast en klopte hun koppen eens duchtig door elkaar. Ze losten hun pakken en de inhoud viel rinkelend op de grond: allemaal kandelaars. Natuurlijk heeft hij die heren netjes aan de politie overgeleverd.

Ge zult nu wel overtuigd zijn dat zijn oversten op zo een werker konden betrouwen. Ze mochten hem alle karweitjes op de schouders leggen met de zekerheid dat ze zouden opgeknapt worden. Daarbij had broeder Jef nog de hoedanigheid van zo fijngevoelig te zijn zich niet te bemoeien met andermans zaken uit louter nieuwsgierigheid. Door zijn opgeruimde geest en zijn innig goed hart was hij de vriend van alleman.

Bijna 40 jaar heeft hij zo gewroet, gelopen en rondgesprongen voor zijn missionarissen, - we mogen zonder overdrijven zeggen: - van heel Noord-China. "In diendende liefde" was voor hem geen ijdel woord. In 1924 is hij voor één jaartje op rust gekomen in het moederland: het was ook de enige verpozing die hij zich gegund heeft.

Alhoewel hij tot de laatste dag op de been is gebleven, deed de ouderdom zich reeds voelen van in 1936: de benen wilden niet meer mee en voor het geloop in de stad moest hij zijn opvolger inwijden in het vak. In 1937 maakte hij de onrustige tijd mee van de oorlog tegen Japan. Niemand heeft ooit begrepen waarom de Belgische regering te Londen in 1942 aan Japan de oorlog verklaarde. Van toen af waren ook de Belgische missionarissen "vijanden" van hen en het duurde niet lang of ze werden samen met de andere nationaliteiten - uitgezonderd de Duitsers - in een interneringskamp bijeengebracht te Wei-shien. Broeder Jef mocht blijven om reden van ouderdom en ziekte.

Spoediger dan men zou denken werd er een punt gezet achter dit sterke leven: op een morgen voelde hij zich niet te best en hij bleef op zijn kamer. Men diende hem de Laatste H. Sacramenten toe. Heel kalm en gelaten bracht hij de voormiddag door, maar hij voelde de krachten wegglijden uit het afgetakelde lichaam. In de namiddag wilde men hem naar het groot hospitaal overbrengen voor een betere verzorging: het ware niet meer nodig geweest, want voor men er aankwam, was hij reeds het betere leven ingegaan.

Ieder heengaan brengt droefheid.

Hier mochten zijn medebroeders, zij het met getemperde blijheid, zingen met de H. Kerk in haar dodenliturgie: "In Paradisum..." De engelen hebben hem geleid ten paradijze...

Uit: Loenhouts missionarissen (1955)


Plaatsen
  • Gele Stroom: De gele rivier heet Huanghe 黄河. Het is onduidelijk hoe men aan de transcriptie Pé voor "geel" is gekomen.
  • Tientsin: Dit is Tianjin 天津市, een havenstad nabij Beijing.
  • Wei-shien: Wéixiàn Jízhōngyíng 潍县集中营, meer informatie over dit concentratiekamp vindt u hier.

  Terug naar overzicht