Terug naar overzicht

Er worden later nog regelmatig nieuwe stichtingen gedaan, beneficies geschonken en rectoren aangesteld. Sommige rectoren komen te Loenhout wonen, anderen laten de missen lezen door een andere priester. Er komt verandering on 24 juli 1611. Pastoor Aerts is het moe met al die kapelrijen, al die "rectoren" of "cureijten". Hij gaat nu trachten al die kapelrijen aan één geestelijke to schenken. Vermoedelijk is de monnik De Moor, die later pastoor te Loenhout wordt de eerste geweest die al die kapelrijen bediende en alzo - zonder de naam to dragen - de eerste vaste "medepastoor" te Loenhout werd. Er gaat nu nog veertig jaar over voordat er een definitieve regeling komt.

Op 18 december 1651 schrijft bisschop Gaspar van den Bossche (Nemius), dat het nuttig zou zijn dat men in Loenhout een "vicepastoor" of "medepastoor" zou aanstellen, die de pastoor in al zijn functies zou bijstaan en dat daarom - om een behoorlijk inkomen aan deze mede-pastoor te verzekeren - de inkomsten van drie kapelrijen worden samengebracht; nl. deze van O. L.Vrouw, van de H. Geest (soms genoemd "van de H. Drievuldigheid") en deze van de H. Quirinus en de H. Nicolaas. Voortaan wordt er niet meer gesproken over rectoren en cureijten van de kapelrijen. Men spreekt nu alleen nog van de onderpastoors te Loenhout.

Hieronder volgt de lange lijst van onderpastoors die sindsdien actief waren te Loenhout: