1277-1287 Arnold van Leuven (of van Gaasbeke)

Deze heer en vrouwe Elisabeth van Breda, verkopen de oude en nieuwe tienden (inkomsten), die ze te Loenhout en te Wouw bezitten, aan de St.-Bernardsabdij. Zij ontvangen hiervoor de som van 2.554 ponden. (rekening: Abdij te Bornem van 23 juni 1277). Arnold van Leuven was een zoon van de hertog van Brabant, Hendrik I. (+ 1235). Hij was dus een broer van Hendrik II en nonkel van hertog Jan I. Anderen menen dat hij de zoon was van een ander lid van de familie. Hij behoorde wel tot de hertogelijke familie. Ook de toenmalige heer van Wuustwezel Hendrik van Wilre was familie van hertog Jan I. Elisabeth van Breda had van haar broer die kinderloos stierf het Land van Breda geërfd. Volgens onze gegevens hadden ze maar twee dochters, Beatrice en Sofia. Sofia huwde de heer Van Gaveren en Beatrix huwde Arnout, heer van Wesemaal. De van Breda's en de Van Wesemaals waren leenheer van het grootste gedeelte van onze gewesten. Een verstandig huwelijk zou men dit laatste noemen. Er was een geschil om gronden in 1275, vóór de schenking dus. In "Bijdrage van de Geschiedenis" jg. 1, 1902 Blz. 363-364, schreef J.B. Stockmans het volgende:

Jan I, hertog van Brabant, bericht dat er tussen Arnold van Leuven, heer van Breda, enerzijds, en vrouwe Beatrix, (zijn dochter) weduwe van Gisleen van Ottencourt, nadien vrouw van Hallebeke, en Geeraard (Van Wesemaal), haren oudste zoon, anderzijds, een geschil - "een baston" - is geweest over de landen Ekeren en Loenhout, waarover nu vrede is gesloten, op boete van 2400 pond Leuvens. Voorwaar geen kleinigheid! De hertog, als oppervazal (opperleenheer) van deze heerlijkheden, belooft de uitspraak van zijn scheidsrechters te doen nakomen. Alzo zal hij Arnout, heer van Wesemaal, dwingen af te zien van zijn rechten op die landen; desnoods zal hij vrouw Beatrix voor de bisschop van Luik doen dagen tot teruggave van al de charters en privilegiën van die landen, opdat de heer van Breda in 't bezit van de tienden wordt gesteld.

Bij de dood van deze Arnold van Leuven rond 1287 werd het land van Breda door Hertog Jan I verdeeld over twee families die gehuwd waren met Beatrix van Breda en Sofia van Breda, de twee dochters van Elisabeth van Breda. Rafo Van Gaveren, de zoon van Sofia, zou de stad en het Land van Breda behouden, en er in 1290 zijn blijde intrede doen. Geerard van Wesemaal, de zoon van Beatrix, kreeg de Stad en het Land van Bergen (Bergen-op-Zoorn). In 1290 werd deze verdeling door de Hertog Jan I, die gevolmachtigd was, voltrokken (J. Le Roy, Notitia Marchonatus)

Door de schenking van Arnold en Elisabeth van Breda verwierf de abdij tegelijkertijd het patronaat (recht om pastoor te benoemen) voor Loenhout en voor Wouw. Loenhout behoorde toen, zoals we hierboven reeds vermeld hebben, tot de dekenij Hilvarenbeek en bisdom Luik. De pastoor van Wuustwezel, "Diederiek" of "Th", die in Wuustwezel woonde, had als deken aan de bisschop van Luik gevraagd deze verkoop en schenking goed te keuren. De landdeken vervulde soms de taken die nadien tot werkterrein van de notaris behoorden. Ook Hertog Jan I van Brabant bevestigde en keurde deze verkoop goed. De pastoor van Loenhout met de naam Paulus was medeondertekenaar van het contract. Er is nog geen sprake van een kasteel. Dat komt er pas een goede 50 jaar later. De overige tienden van de heer waren niet begrepen in deze verkoop. Ook de tienden van Popendonk niet, vermits deze kleine heerlijkheid toebehoorde aan de Hertogen van Brabant. Tot in 1410 ontving de pastoor, die nochtans door de abdij werd voorgesteld, een derde van de tienden. Men noemde deze priesters "wereldlijke priesters". Vanaf 1410 had de abt door een pauselijk document het recht op alle tienden en was hij in rechte pastoor van Loenhout die zich liet vervangen door een "vice-cureyt", steeds weer een pater uit zijn orde.

De oorzaak van de zovele schenkingen van Arnold van Leuven en zijn echtgenote was waarschijnlijk het feit dat zij geen rechtstreekse afstammeling hadden in mannelijke lijn. Heel wat schenkingen, over onze gewesten verspreid, gebeurden op het einde van het leven van Arnold. Loenhout was één van de heerlijkheden (J. B. Stockmans).