Terug naar overzicht

De eerste naam van een "pastoor" duikt op in een acte van 1277: het betreft een zekere Paulus. Hij was namelijk pastoor van Loenhout, toen Arnold van Leuven, de heer van Breda, de tienden welke hij te Loenhout bezat, verkocht aan de Abdij van Sint-Bernards te Hemiksem, en haar ook het patronaat over Loenhout schonk, d.i. het recht om een pastoor te benoemen.

Hij staat ook nog als getuige vermeld in de acte waardoor Arnold Van Leuven een cijns van 25 mark luiks aan de abdij van Thor verkoopt.

In beide actes staat hij als "investitus" vermeld.